Radicaal humanisme - radicale religie



In: Nieuwe Stemmen 89 nr. 2 (2006), 28-32

Vanaf het begin van de vrijzinnigheid in de 17e eeuw hadden het humanisme en de religie een moeizame relatie met elkaar. Toch wilden degenen die in de 19e eeuw de Vrije Gemeente zouden vormen beide combineren. P. H. Hugenholtz schreef in die tijd: 'Vrij van dogma's, vrij om kritisch te kiezen uit alle grote religies, filosofieën en andere inspiratie- en inzichtbrengende bronnen, dat is de Vrije Religie van het religieus humanisme. Humanisme, ja, want bij dit alles is onze toerusting de humane vermogens van hoofd en hart, de ratio en de empathie, het inlevend vermogen en de intuïtie, in plaats van onbewijsbare openbaringen.' [in: Nieuwe Stemmen 88 (2005) nr. 3, p. 7] De christelijke religie is door een proces van ontmythologisering heen gegaan en dat geldt ook voor het denken over de mens. De vraag is wat er van hen overblijft en hoe de relatie er nu uitziet. Mijn stelling is dat beide veel meer betekenis krijgen door de ontmythologisering en dat zij samenkomen als zij trouw blijven aan hun meest centrale gerichtheid en hun intrinsieke ontwikkeling. Daarom spreek ik over een radicaal humanisme en een radicale religie (radix = wortel). Deze stelling zal ik toelichten. Daarbij begin ik met religie.

Religie - het transcendente
In de definities van religie komen steeds twee elementen naar voren: 1) de mens met zijn gerichtheid en zijn antwoord op 2) dat wat hij als een heilige werkelijkheid ervaart en/of wat hij als de oorzaak en beheerser van het leven denkt. Die werkelijkheid is in ieder geval ten dele transcendent aan de menselijke sfeer. Rudolf Otto's beschrijving van het transcendente zoals dat door mensen wordt ervaren, is welbekend. Het is het heilige dat huiveringwekkend, majesteitelijk en een mysterie is. Christenen zien de Bijbel als boek waarin het transcendente zich openbaart (bijvoorbeeld 'Ik ben de Here uw God') en waarin voorschriften staan voor het vereiste gedrag (bijvoorbeeld de Tien Geboden). Zij vertonen dan een speciaal gedrag in hun relatie met dit heilige.

De ontmythologisering van de religie
Vanaf het begin van de Moderne Tijd (zeg 1600) was er een beweging waarin de religie steeds meer uit het leven verdween. De negentiende eeuw leverde Feuerbach, Freud en het psychologisme op: het religieuze is een menselijke projectie. De bijbelse verhalen en voorstellingen zijn door en door menselijk. Ze komen voort uit bepaalde vormen van menselijke zingeving. Menselijke beelden, noties en begrippen worden geprojecteerd op iets wat transcendent aan de menselijke werkelijkheid wordt gedacht. Vanaf de jaren '40 van de vorige eeuw voltooiden christelijke theologen van Bultmann tot Kuitert zelf de ontmythologisering. De verhalen van het Nieuwe Testament bevatten een vóórwetenschappelijke mythologie die voor ons vreemd is en kan verdwijnen. De kritiek ging zover dat er weinig overbleef van de transcendentie.

Radicale religie
Er was en is dus in het christelijke denken een verdere bewustwording van de culturele en algemeen menselijke elementen in de godsdienst en daarbij een zuivering van deze constructies en projecties. Steeds duidelijker wordt gezien dat de betekenis van de religie niet hierin ligt. Daarmee kan het transcendente verdwijnen, maar dat hoeft niet. Als de religieuze ervaring (zoveel mogelijk) van menselijke projecties is gezuiverd, blijft het transcendente als open dimensie aanwezig. Elke beeldende invulling is een menselijke niet-adequate activiteit. Dat is de kern van het verbod op het maken van een afbeelding van God in het jodendom en de islam. Een radicale religie zet deze ontmythologisering door. Ze laat alle beeldvorming vallen, of doorziet haar in haar betrekkelijkheid zodat ze doorzichtig wordt en blijft. Door het wegvallen van de beperkende voorstellingen en begrippen komt de ruimte open die traditioneel als transcendent werd gezien. Deze is dan niet meer te dichten met voorstellingen en begrippen. Deze is grondeloos. In de Kena Upanishad staat [in: De elf grote Upanishaden. Tekst en toelichting, D. Tiemersma (red.), Uitg. Advaita Centrum, Gouda 2004, p. 117, 119]

Daar komt het oog niet,
noch het spreken en de geest.
Wij kennen Het niet, wij weten niet
hoe we Dat aan anderen kunnen leren. (1.3)
Het wordt niet begrepen door wie begrijpt,
het wordt begrepen door wie niet begrijpt. (2.3)

Er is een besef van Dat waarover we niets kunnen zeggen. Dát kan niet worden ingevuld met beelden en begrippen. Het is openheid. Dit is echter niet een positieve leegte, want dan zou het tegenover volheid staan. Als je het Leegte noemt, moet je ook Volheid zeggen, de grondslag van alle vormen. Zelf gaat Dat vooraf aan die tegenstelling.

Humanisme - de autonome mens
Het humanisme zoals dat zich ontwikkelde in de 19e eeuw, steunde sterk op de Verlichting van 18e eeuw. Centraal stond hierin de mondigheid van de mens die alleen zijn verstand en rede gebruikt om tot kennis en inzicht te komen. De 'Verlichting' kwam na de duisternis van godsdienstig dogmatisme en het niet door wetenschap of door de rede gefundeerd geloof. Het humanisme van de 19e en 20e eeuw sloot hierbij aan en bood een mensbeschouwing waarin de menselijke rationaliteit en autonomie tegenover het religieuze geloof en de afhankelijkheid werd gesteld. De mens is autonoom, dat wil zeggen, niet afhankelijkheid van door God gegeven regels of wetten, voor zover hij zijn rede als vermogen tot inzicht in de kosmos en in zedelijke waarden gebruikt. Hij heeft voor zijn theoretische en praktische kennis geen goddelijke openbaring nodig. Hij neemt in zijn rede in dit opzicht de plaats in die God had in het middeleeuwse denken.

De onttroning en het verdwijnen van de mens
Dit rationalistische mensbeeld werd bekritiseerd op een vergelijkbare wijze als het religieuze godsbeeld. De Romantiek benadrukte de zintuiglijke en gevoelsmatige wijze van kennen. Vooral in de 19e en 20e eeuw kwam sterk het besef op dat de mens en zijn kennis eindig en beperkt is. Mensen worden in hun kennen en gedrag bepaald door hun biologische aanleg (Darwin), hun driften (Schopenhauer, Freud), hun maatschappelijke plaats (Marx), door conditionering (behaviorisme), de geschiedenis, de taal (grammatica, verhalen), de media. In het empirische onderzoek kwam steeds duidelijker naar voren dat allerlei factoren het menselijk bestaan, inclusief zijn kennen, bepalen. Zo werd veel afbreuk werd gedaan aan het rationalistische mensbeeld. Een groot deel van de humanistische beweging heeft deze onttroning van de rede in de loop der tijd verwerkt. De gevoelsmatige en intuïtieve aspecten van het menselijk bestaan, ook van het kennen, worden veelal erkend. De ontmythologisering van het mensbeeld is echter verder gegaan.
In de laatste decennia van de 20e eeuw is, met wat men het postmodernisme noemt, de kritiek zover doorgevoerd dat er nauwelijks meer iets van een mensbeeld overblijft. De beeldenstorm wordt voltooid. Mensen zijn slechts knooppunten en product van de grote netwerken zoals taal en media. Daarbij grijpt men terug op Nietzsche met zijn uitspraak 'God is dood', God die garant stond voor de waarheid van onze kennis en de zekerheid van onze morele regels. Men zocht in de menselijke ratio naar een vervangende instantie, maar deze poging leed schipbreuk toen de conditionering van de rede duidelijker werd. Foucault liet zien dat na de dood van God ook 'de mens' gedoemd is te verdwijnen. 'De mens' is een vrij recente schepping, die nu snel zal wegvallen. Vooral bij de jeugd zie je nauwelijks grote begrippen of verhalen die noodzakelijk zijn voor een beeld van 'de mens'. Het leven is een samenraapsel van gebeurtenissen op vele terreinen en in vele lagen en kent nauwelijks een coherentie, ook niet in een beeld van wat mens-zijn is. Is het humanisme nu achterhaald in deze post-humanistische tijd?

Radicaal humanisme
De kritiek op het rationalistische mensbeeld bleek terecht. De rationalistische pretenties bleken niet houdbaar te zijn in het perspectief van de beperktheid en bepaaldheid van het menselijk bestaan in de wereld. Ook de postmodernistische kritiek waarin weinig van 'de mens' als idee overblijft, heeft sterke kaarten. Net als de religie ontkomt het humanisme niet aan een ontmythologisering. De humanistische kritiek op de religie wordt voortgezet in de kritiek op het humanisme. Toch is er meer te zeggen.
Het humanistische uitgangspunt dat wij bij ons kennen niets anders hebben dan de eigen menselijke kenvermogens, is onvermijdelijk. Bij die vermogens hoort ook de rede, de reflexieve rede die dieren niet hebben. In de rede ligt zeker een grootsheid van de mens. In de 17e eeuw erkende Pascal dat de mens een breekbaar denkend riet is, maar dat de mens in zijn denken ook het heelal omvat: 'door de gedachte bevat ik het'. Dit besef 'alles te omvatten' is op authentieke wijze bij mensen aanwezig. Dus dat dit in de filosofie en levensovertuiging wordt gehonoreerd is terecht.
Dit omvattende vermogen werd echter in een beperkte zin genomen voor zover het alleen de rationaliteit betrof, waaraan sommigen het gevoel en de intuïtie toevoegden. Het 'ik voel', 'ik-denk' en 'ik zie in' komen niet onder de bovengenoemde kritiek uit. Ze zijn door hun condities en vooronderstellingen een mythe, voor zover ze meer dan iets vluchtigs worden gezien. Blijft er dan niets over van het mens-zijn, als de voorstellingen en verhalen erover verdwijnen?
Wat Pascal met het omvattende in het mens-zijn bedoelde en wat ook aanwezig is in het rationalisme is de oneindigheidsdimensie als kern van het mens-zijn. De reflexiviteit van bewust-zijn gaat tot in oneindige. Dat geldt ook voor het gevoelsmatige aspect: de gevoelsmatige sfeer kent geen grenzen (zie de Romantiek). Het zelf-zijn is in zijn gevoelsmatige zijn en bewust-zijn oneindig ruim, ruimer zelfs dan de sfeer van de rede. De vormen waarin alle kenvermogens zich tonen zijn te objectiveren; voor de eerste-persoon, het zelf-zijn, geldt dat niet. Een subject kan nooit object worden. De kritiek lost in die open dimensie op. Deze onherleidbare dimensie is in alle mensen aanwezig. Soms in een ontmoeting komt zij duidelijk naar voren. Vooral in de 'grote leraren' zoals Boeddha en Jezus, maar in principe in alle mensen die je ontmoet is de oneindige diepte te ervaren. Deze openheid geeft de bijzonderheid van elk mens en de gelijkheid van alle mensen aan. Zij is de grondslag voor de verbinding van mensen en van de mensenrechten.

Een humanisme? Ja, maar dan een humanisme zonder rationalistisch vooroordeel en met een serieus nemen van de oneindige diepte en hoogte van mens-zijn. In die oneindigheid ligt de vrijheid van zelf-zijn die het humanisme verdedigde. Het dacht echter nog te klein over mens-zijn. Een radicaal humanisme gaat terug tot de kern van zijn intentie en zet deze voort tot in de uiterste consequenties. Het alledaagse leven met al zijn geconditioneerde vooronderstellingen blijft een grote rijkdom houden, maar is niet absoluut.

Radicaal humanisme en radicale religie
Het is duidelijk dat humanisme en religie in hun radicale vorm veel gemeenschappelijks hebben.
In de radicale religie is er het besef of de ervaring van het transcendente dat losstaat van menselijke projecties. De voorstellingen van het hoogste of het oorspronkelijke zijn doorzichtig of verdwenen ten gunste van het open laten van de oneindigheidsdimensie. In een radicaal humanisme is het besef van de menselijke zelfstandigheid en vrijheid die verder gaat dan de conditioneringen en objectiveerbare vormen, tot in een grondeloze openheid. Dat is de winst van de ontmythologisering op beide terreinen.

De transcendente sfeer staat niet los van mens-zijn. Blijkbaar is er een openstaan voor die sfeer bij mensen. Blijkbaar is er iets in de mens zelf dat daarmee overeenkomt. Dat is de onherleidbare dimensie in het eigen zelf-zijn. Door het terughalen van de projecties van 'God' en 'Mens' blijken het transcendente en het onherleidbare zelf-zijn samen te komen in een non-dualiteit. In het open staan voor het transcendente en het oneindige in zichzelf, dat het geconditioneerde mens-zijn overschrijdt, is er de zijnservaring één te zijn met wat eerst als het extern transcendente werd ervaren. De Chândogya Upanishad herhaalt het vele malen: Dát ben Jij. [zie: De elf grote Upanishaden, o.c., p. 57 e.v.] Er is geen tweeheid van het transcendente en het grondeloze immanente. Zo komen humanisme en religie samen als ze trouw blijven zichzelf en aan hun intrinsieke ontwikkeling.


Het bovenstaande is een uitwerking van de lezing voor de Vrije Gemeente, Amsterdam 19 maart 2006.
Dr. Douwe Tiemersma was docent wijsgerige antropologie en interculturele filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en geeft leiding aan het Advaita Centrum te Gouda (www.advaitacentrum.nl).



Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Non-dualiteit - de grondeloze openheid

    Non-dualiteit is niet-tweeheid (Sanskriet: a-dvaita), de afwezigheid van scheidingen. Deze openheid vormt de kern van elke spiritualiteit en mystiek. Maar wat is non-dualiteit nu precies? Daarover gaat het nieuwe boek van Douwe Tiemersma. In zijn vorige boeken stond de non-dualiteit ook al centraal, maar nu laat hij stap voor stap zien wat non-dualiteit in de eigen ervaring betekent. Iedereen blijkt die ervaring te kennen en te waarderen.

  • Management en non-dualiteit

    In bedrijven en organisaties is meer aandacht gekomen voor de oriëntatie op samenhang, eenheid, heelheid, ongescheidenheid, kortom: non-dualiteit. Wat betekent deze ‘niet-tweeheid’ en op welke wijze kan zij in het eigen werk en in de organisatie doorwerken? Deze vragen staan in dit boek centraal.

  • De ander en ik

    Dit boek bevat de lezingen en enkele andere teksten van het 2e Advaita Symposium over de relatie van 'de ander en ik'. De vragen kwamen aan de orde: Wat is de aard van de ander; in hoeverre of in welke zin verschilt de ander van mij en in hoeverre vormen wij een eenheid? De bespreking van deze vragen kon een verheldering geven van problematieken als ‘de aard van het zelf’, ‘de mogelijkheid van communicatie’ (in hoeverre kunnen wij elkaar begrijpen?), ‘de grondslagen van ons morele gedrag’ en ‘de ander als leraar’.

  • Advaita Vedanta - de vraag naar het zelf-zijn

    De actuele vraag ‘wie we eigenlijk zijn’ was het onderwerp van een symposium aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op 18 september 2000, waarin vooral de oude Upanishaden en de Advaita Vedânta aan het woord kwamen.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod