Encyclopedie Advaita Vedanta

{module Kennis Non dualiteit menu}

Op eenvoudige wijze kan elke geïnteresseerde hier de betekenis vinden van de begrippen die in de traditie van de Advaita Vedânta worden gebruikt.
De Encyclopedie is nog lang niet af en veel moet nog worden bijgewerkt. Toch staat zij nu op de website, omdat er al veel in is te vinden.
Met dank aan Martin en Vinod.

Advaita.  Letterlijk ‘non-dualiteit:’ a-dvaita. Alleen van het Brahman, het absolute zijn, wordt gezegd dat het advaita is, want het dagelijkse, relatieve zijn (vyavaharika) wordt getekend door verschillen in het algemeen, en door een deling in een subject- en een objectveld in het bijzonder – dus door dualiteit. Vooral deze laatste gespletenheid van de ervaring wordt door Advaita Vedanta opgevat als dvaita, ‘tweeheid:’ een soms als relatief, soms als illusoir aangeduide splitsing van de werkelijkheid in (een wezensvreemd) zijn en (persoonlijk) bewustzijn, waardoor beide tegenover elkaar kunnen komen te staan. Brahman als hoogste, absolute werkelijkheid, die vrij is van verschillen, kent een dergelijke splitsing niet. Eender geldt voor Atman, het absolute bewustzijn, dat door de term ‘advaita’ volledig met Brahman wordt geïdentificeerd: Atman is Brahman, absoluut bewustzijn is absoluut zijn. Heel specifiek beduidt de term ‘advaita’ deze non-dualiteit van de zijns- en bewustzijnskant van de werkelijkheid: beide zijn geheel zonder verschillen, en verschillen dus ook niet van elkaar.
Dit laatste betekent dat het gewoonlijk in de ervaring van de betrekkelijke wereld gegeven subject-objectonderscheid wegvalt, zodra men inzicht verkrijgt in de meer reële, fundamentele eenheid van de wereldgrond, Atman-Brahman. Subject en object kunnen in het alledaagse leven worden onderscheiden, en beide hebben hun eigen filosofie (het subject die van Atman, het object die van Brahman) – maar uiteindelijk blijken beide samen te vallen binnen het vlak, en vanuit het gezichtspunt van een hogere werkelijkheid, die geen verschil meer toestaat. Het is op dit punt dat er van advaita wordt gesproken: in de aard der zaak is alles non-duaal.
Zie ook: aham Brahman asmi, Atman, Brahman, tat tvam asi.

Advaita Vedanta.  Term, samengesteld uit ‘Advaita’ (letterlijk: non-dualiteit) en ‘Vedanta’ (letterlijk: einde van de Veda). Advaita Vedanta is een filosofische stroming, gericht op de bevrijding van de kringloop van wedergeboorten, die zich baseert op de Upanishaden die het besluit vormen van de Veda, en de Brahmasutra van Badarayana (tussen 200 en 450 na Chr.). Ook de Upanisadbhasya’s van Sankara vormen een hoeksteen van het Advaitische gedachtengoed. Alles draait hierbij rond de centrale notie van Advaita, de non-dualiteit van Atman en Brahman, die ook de hetzij relatieve, hetzij illusoire aard van alle andere verschillen (dualiteiten) impliceert. Een levend inzicht in deze non-dualiteit betekent de bevrijding van de steeds weerkerende beperkingen.
De door de boeddhisten beïnvloedde filosoof Gaudapada (tussen 500 en 780 na Chr.) deed de aanzet tot het leggen van een filosofische fundering voor wat later de Advaita Vedanta zou worden, en die pas voltooid werd door zijn leerling Sankara (rond 800 na Chr.). Sankara leverde talrijke commentaren op de Upanishaden en de Brahmasutra. Zijn leer en geschriften zijn door volgelingen en latere Advaita-filosofen op uiteenlopende wijze geïnterpreteerd, maar altijd is Sankara een spilfiguur in het Advaitische denken gebleven. Advaita Vedanta is op dit moment een van de belangrijkste stromingen binnen de Hindoeïstische religiositeit.
Zie ook: advaita, aham Brahman asmi, Atman, Brahman, Sankara, tat tvam asi, upanishaden, vedanta.

Abheda. ‘zonder verschil’, eenheid. Zie ook: Bheda.  

Abhinavagupta. (ca. 1000) Kashmir Shaivisme.

Acintya bhedabheda tattva. Doctrine van Chaitanya (16e eeuw). Het principe van de ondenkbaarheid (acintya) van de eenheid (bheda) en differentie (abheda) van alles (tattva). Of anders gezegd: God is tegelijkertijd één en verschillend van zijn schepping. Deze doctrine verzoent de uiteenlopende visies op de relatie tussen Jivatman en Paratman in de Advaita, Dvaita en Vishistadvaita Vedanta. Chaitanya stond een devotioneel theïsme voor, waarin de god Krishna als incarnatie van de god Vishnu en uiteindelijk van Brahman wordt aanbeden

Adhyaropa.  Zie Adhyasa.

Adhyasa.  (een latere term is Adhyaropa) Identificatie van twee dingen of de foutieve toekenning van bepaalde eigenschappen van iets aan iets anders dat wordt ervaren. In het geheugen opgeslagen eigenschappen van iets op basis van eerdere waarnemingen of ervaringen daarvan worden geprojecteerd op iets dat in het nu wordt waargenomen en daarmee geïdentificeerd. Zie ook:  Avidya, Maya.
Deze term bekleedt een centrale plaats in het werk van Sankara. Enkele voorbeelden: een stuk parelmoer beschouwen als zilver, een stuk touw aanzien voor een slang, de eigenschappen en het wezen van het bewustzijn projecteren in het lichaam. De identificatie van het bewustzijn met het objectieve (het zichtbare lichaam, maar ook het ‘innerlijk’ met zijn vermogens en voorstellingen) oftewel de identificatie van het zelf met het niet-zelf, is de ontologische of metafysische verklaring voor het gegeven zijn van de wereld zoals wij die ervaren.

Aham Brahman asmi.  Letterlijk: ‘Ik ben Brahman.’ Eén van de mahavakya’s, de centrale leerstellingen van de Vedanta. Advaita Vedanta zal deze leerstelling als volgt interpreteren: Brahman is de wereldgrond, het absolute, principiële, ongedifferentieerde zijn; ‘ik’ staat voor Atman, het absolute bewustzijn; Atman en Brahman zijn in de aard der zaak één, ze verschillen niet van elkaar en zijn als zodanig advaita, non-duaal: ‘Ik ben Brahman,’ ‘Atman is Brahman,’ beide termen kunnen met elkaar worden geïdentificeerd.
Omdat het individuele, persoonlijke bewustzijn van een mens, ahamkara (in het Engels wel ‘I-consciousness,’ ‘ik-bewustzijn,’ genoemd), niet zijn werkelijke ‘zelf’ is; en omdat eender kan worden gezegd van het geheel van zijn lichaam, zijn disposities tot handelen en denken, en zijn levensgeschiedenis (kortom: van de door karma bepaalde jiva); dient het woord ‘ik’ volgens Advaita Vedanta niet te worden geïnterpreteerd als een verwijzing naar een bepaalde persoonlijkheid, maar als een uiting van het inzicht dat iemands werkelijke ‘zelf’ niet het ego maar is maar Atman, het absolute bewustzijn dat één is met het absolute zijn. Wie dit inzicht heeft verworven kan ook van zichzelf zeggen dat hij Brahman is – en niet alleen dat Atman dit is, alsof Atman iets zou zijn dat buiten hem valt.
Zie ook: advaita, Atman, ayam Atman Brahman, Brahman, prejnanam Brahma, tat tvam asi.

Ahamkara.  Letterlijk: ‘Ik-doener’, het ego, het persoonlijk bewustzijn.  

Ajnana. Letterlijk: ‘niet-weten’, ‘niet-kennis’. Onwetendheid.

Akasha. Het hoogste van de vijf elementen: ether of etherische ruimte.

Ananda. Gelukzaligheid, goddelijke vreugde.

Anirvacaniya.  Letterlijk: ‘onbeschrijfbaar.’ Aanduiding voor het punt of moment, waarop uit het opperste Brahman (nirguna Brahman), dat geheel zonder verschillen, en als zodanig het Onverschil is, de krachten die de wereld van verschillen zullen genereren voortbrengt, en het lagere Brahman (saguna Brahman, en daarmee Isvara), waaraan deze krachten toebehoren, ontstaat.  
Dit proces hoeft niet zozeer als diachroon te worden begrepen, in de zin dat het hier over een scheppingsact zou gaan, die nu verleden tijd is: het kan ook als synchroon worden opgevat, in welk geval er niet zozeer over een moment, dat anirvacaniya is, dient te worden gepraat, maar over een bepaald onafgebroken voorval, dat zich op elk moment voltrekt – ook nu.

Antahkarana. Letterlijk: ‘tussen het handelen’.

Ashram. Woon-, werk-, leer- en leefgemeenschap in India gericht op spirituele groei en bevrijding. Opgericht door of rond een levende leraar (goeroe) of door leerlingen/discipelen (sannyasins) voortgezet na diens overlijden.

Ashrama. Levensstadium. Vier stadia worden onderscheiden: brahmacaya, de periode van discipline en opvoeding; grahastya/grihasta, het leven van het gezinshoofd en werker; vanaprasthya, retraite om de banden los te maken en tenslotte sannyasa, het leven van de kluizenaar die zich volledig richt op bevrijding, mukti of moksha.  

Atharvaveda. Een van de vier Veda’s.

Atman.  ‘Zelf,’ absoluut bewustzijn, dat aan het betrekkelijke, belichaamde bewustzijn, zoals dit wordt aangetroffen in een mens, ten grondslag ligt. Dit individuele, persoonsgebonden bewustzijn heeft deel aan Atman, en is in feite niets anders dan Atman, hoewel onwetendheid (ajnana) en valse kennis (avidya) de mensen gewoonlijk ervan weerhouden dit te erkennen. De mahavakya’s betogen de eenheid van Atman en Brahman, het absolute zijn, en als zodanig kan van Atman eender worden gezegd als van Brahman: het is ongedifferentieerd, onveranderlijk, onvergankelijk, en ondenkbaar, in die zin dat het noch in woord, noch in beeld kan worden gerepresenteerd, en ook niet kan worden geïdentificeerd met enig ding of verschijnsel in de empirische wereld. (Zie hiervoor ook: Brahman, nirguna Brahman).
    De etymologie van het woord ‘Atman’ wordt wel teruggevoerd op ‘at,’ bewegen, of ‘an,’ ademen. Atman wordt wel voorgesteld als de levensadem die alles bezielt, het kosmisch levens- en bewustzijnsprincipe, dat één is met het kosmisch zijnsprincipe, Brahman. Alles is van Atman doortrokken, maar door superimpositie (adhyasa) van de beperkingen van het lichaam en de cognitie op het bewustzijn ontbreekt vaak het besef hiervan: iemand identificeert zich dan met een eng, geïndividueerd bewustzijn, en noemt dit ‘zelf’ – terwijl het werkelijke zelf, volgens Advaita Vedanta, het Atman is, het absolute, ongedeelde, ongedifferentieerde bewustzijn, het levensprincipe. Wie verlicht wil raken dient niet alleen tot het besef van zijn eenheid met Brahman te komen, maar tevens inzicht te vergaren in dit werkelijke zelf, dit bewustzijn dat niet gecentreerd is rond het ego (ahamkara). Het één is zelfs niet mogelijk, los van het ander, aangezien Atman en Brahman één, advaita, non-duaal zijn: wie zijn eenheid met Atman begrijpt, ziet ook zijn eenheid met Brahman in, en andersom.
    Zie ook: Brahman, mahavakya’s.

Avidya.  Sankriet. (Veelal als synoniem gebruikt met Maya) Letterlijk: ‘niet-kennis’. De onwetendheid die ten grondslag ligt aan het niet realiseren van Brahman. Het proces van avidya voltrekt zich door Adhyasa. In Advaita Vedanta worden vaak twee vormen onderscheiden: mula, de universele, en tula, de tijdelijke avidya. Dit onderscheid maakt het mogelijk een verklaring te leveren voor een gemeenschappelijke empirische wereld (in termen van mulavidya), en een individuele wereld van tijdelijke illusies (in termen van tulavidya). In latere Advaita is de vraag gesteld naar de plaats (asraya) van avidya. De Bhamatischool kiest voor de jiva, het individuele zelf, en de Vivaranaschool kiest voor Brahman. Niettemin stellen beide scholen dat avidya er alleen zolang is zolang de waarheid van Brahman niet is gerealiseerd , en dat zodra Brahman is gerealiseerd, alle spatio-temporele vragen omtrent avidya betekenisloos zijn.   

Aviveka.  Term in Samkhyatraditie gebruikt voor avidya.

Ayam Atman Brahman.  Letterlijk: ‘Dit Zelf is Brahman,’ ‘Atman is Brahman.’ Eén van de mahavakya’s, de centrale leerstellingen van de Vedanta. Advaita Vedanta zal deze leerstelling als volgt interpreteren: Atman, het absolute bewustzijn, is één met Brahman, het absolute zijn, de wereldgrond, in die zin dat er geen dualiteit (dvaita) bestaat die een splitsing van de kosmos doorvoert door er twee afzonderlijke beginselen aan ten grondslag te leggen. Een tweede, met de eerste samenhangende betekenis van deze mahavakya luidt, dat het ware zelf van een mens zijn lichaam noch zijn ego (zie ahamkara) is, maar Atman, bewustzijn, en vandaar identiek met de zijnsgrond, Brahman.  
Zie ook: advaita, aham Brahman asmi, Atman, Brahman, mahavakya, prejnanam Brahma, tat tvam asi.

Badarayana. Oud-Indisch filosoof die leefde tussen 200 en 450 na Chr., en binnen de Vedische traditie moet worden geplaatst. In de Brahmasutra, ook wel bekend als Vedanta-sutra, formuleert hij het gedachtengoed dat later, dankzij Gaudapada en Sankara, zal uitgroeien tot het filosofisch-religieuze systeem van de Advaita Vedanta. Het behelst de gedachte dat Brahman, als zijnsgrond, alle zijn is.

Bhagavad Gita.

Bheda. Verschil. De bheda sruti in de Veda’s en de Upanishaden stellen dat Brahman en Jivatman niet identiek zijn. Abheda.

Brahma. Oud-Indische god, die deel uitmaakt van de drieëenheid Brahma-Vishnu-Shiva, vaak ook wel als eerste onder de drie wordt gezien, maar deze plaats alleen in theorie bekleedt: in praktijk wordt hetzij Vishnu, hetzij Shiva als belangrijkste godheid vereerd. Men dient erop te letten dat men Brahma niet verwart met Brahman, want waar Brahman een negatieve zijnsgrond is, is Brahma een positieve god, en als zodanig behoort hij tot het rijk van maya. Binnen het kader van Advaita Vedanta wordt Brahma wel met Isvara geïdentificeerd.

Brahman. Sanskriet (niet te verwarren met Brahma). Zijnsgrond van de werkelijkheid, en als zodanig bij uitstek een werkelijkheid die meer fundamenteel is dan de dagelijkse, wereldlijke, die onafgebroken uit de zijnsgrond voortkomt, in die zin, dat voor zover iets is, het er deel aan heeft. Brahman wordt als goddelijk erkend, hoewel het geen op een mens lijkende, met attributen en eigenschappen uitgeruste godheid is, zoals men die kent in – bijvoorbeeld – het Christendom; het is een negatieve godheid, wat betekent dat het niet in begrippen kan worden gevat, niet kan worden geïdentificeerd met enig ding of verschijnsel, en ook niet op enige andere wijze kan worden beperkt of gerepresenteerd. Vanouds wordt daarom naar Brahman verwezen met de frase neti neti (noch dit, noch dat), die het toekennen van enige eigenschap aan Brahman, of het identificeren van Brahman met een begrip of verschijnsel, diskwalificeert. Uiteindelijk kan Brahman in het geheel niet in de vorm van een woord, idee of gedachte worden gevat, omdat woorden etc. tot het rijk van de schijn, de verschillen, de verandering en de vergankelijkheid behoren, en als zodanig niet aan het volkomen ongedifferentieerde, onvergankelijke zijn recht kunnen doen.  
Wie Brahman wil kenschetsen zal te werk moeten gaan volgens de methode van de negatieve theologie: er kan van worden gezegd wat het niet is (bijv. niet-materieel, niet onderworpen aan de kringloop van ontstaan en vergaan, etc.), niet wat het wel is. Neti neti neemt in acht dat Brahman in de aard der zaak geen eigenschappen of beperkingen bezit (nirguna Brahman). Op het moment dat Brahman wel op positieve wijze wordt omschreven (bijv. als Sadchidananda, Sat, Chit, Ananda of almachtig, gelukzalig, vergelijkbaar met de ruimte, etc.) spreekt men niet over het eigenlijke Brahman, maar over saguna Brahman, ‘Brahman met eigenschappen,’ en wordt er niet langer recht gedaan aan de wezenlijke ongedifferentieerdheid van Brahman. Als dergelijke eigenschappen grondig worden doordacht, zullen steeds meer gevallen aan het licht komen waarin ze onderling tegenstrijdig of anderszins disharmonieus blijken, zodat ze in laatste instantie niet werkelijk iets over Brahman kunnen zeggen – want Brahman is zonder verschillen, en dus ook zonder geschillen.
Traditiegetrouw wordt Brahman omschreven als (negatief) het onvergankelijke, onveranderlijke, qua waarde ‘hoogste’ (positief), en qua zijn meest principiële. Dit laatste betekent dat de wereld van verschijnselen en veranderlijkheid een derivaat is van Brahman, van een onveranderlijk zijn dat er achter schuil gaat, en er binnen werkzaam of aanwezig is als beginsel (een beginsel is geen beginpunt dat voorbijgaat en verzinkt in het verleden, maar de essentiële grondslag van iets, die op elk moment het bestaan ervan garandeert). Brahman is een absolutum, m.a.w. een maximum en principium aan zijn, waar per definitie niets naast of buiten bestaat (anders zou het geen maximum zijn) en niets aan vooraf gaat of ten gronde ligt. Ook de wereld van veranderlijkheid is uiteindelijk Brahman, in weerwil van het feit dat ze dit consequent niet lijkt (maya).
Zie ook: advaita, Atman, neti neti, nirguna Brahman, saguna Brahman.

Brahmanas. Rituele boeken verbonden aan de Veda’s die precieze instructies bieden inzake de correcte uitvoering van offerrituelen.  

Brahmasutra. (Badarayana)

Buddhi. Intellect.

Citta. Bewustzijn.

Darshan.  Letterlijk: ‘zicht’. Met deze term wordt ook verwezen naar het begrip ‘filosofie’. Zo zijn er de zes orthodoxe scholen/filosofieën: Vedanta, Yoga, Samkhya, Nyaya, Vaisesika en Mimamsa.  

Dharma. ‘plicht’, ‘wet’, ‘geloof’. Ethiek en moraal van socioreligieuze aard. Vier levensdoelen worden onderscheiden in de Dharmashastra: artha, kama, dharma en moksha.

Dvaita.  Letterlijk: ‘tweeheid’, ‘dualiteit’.

Dvaita Vedanta.  Vedantaschool die een duidelijke tweeheid tussen God en mens stelt. De belangrijkste filosoof is Madhva  

Gaudapada. Oud-Indisch filosoof die leefde rond 500 na Chr., of rond 780 na Chr. (hierover bestaat onenigheid). Hij kan zowel binnen de Vedische als binnen de Boeddhistische traditie worden geplaatst, in die zin, dat hij de leer van de Upanishaden opneemt, maar in zijn interpretatie hiervan sterk wordt beïnvloed door het Boeddhisme. Mogelijk was Sankara een leerling van Gaudapada.

Ghataka. Zie: Upanishaden.

Govinda. Beschouwd als een directe leermeester van Sankara en leerling van Gaudapada.

Guna.  Letterlijk: ‘snoer’. Eigenschap, attribuut, karakteristiek. Zie ook: prakriti

Idam.

Isvara.  Letterlijk: ‘Heer’, ‘Heerser’, God. Isvara is saguna Brahman, het ‘lagere,’ met positieve karakteristieken uitgeruste Brahman, in de gedaante van een persoonlijke God: waar nirguna Brahman niet kan worden gerepresenteerd, en alleen op negatieve wijze wordt besproken, als ‘niet dit, niet dat,’ (zie neti neti) kan saguna Brahman wel bepaalde eigenschappen worden toegekend, en zich zelfs tonen als de schepper van de wereld, waarvan andere goden (met name Brahma, Vishnu, en Shiva) aspecten zijn. Het ‘opperste,’ eigenlijke Brahman is volkomen ongedifferentieerd; Isvara behoort in die zin tot het ‘lagere’ Brahman, dat hij wel wordt gekenmerkt door verschillen (en als zodanig tot het rijk van maya behoort), maar deze zijn geheel met elkaar in harmonie, zodat er geen conflict tussen heerst. Isvara is wezenlijk vredig.
    Deze wezenlijke vredigheid maakt dat de tumultueuze wereld, die Isvara eens heeft geschapen en sindsdien door zijn aanhoudende scheppende kracht, die hij er op elk moment op uitoefent, doet voortbestaan, een ongerijmdheid lijkt, iets wat niet strookt met haar schepper. Men dient zich dan echter te realiseren dat Isvara’s scheppen in die zin amoreel (noch moreel, noch immoreel) is, dat het een open handelen is: Isvara schept zonder het geschapene te beoordelen, zonder specifieke resultaten te verlangen, en zonder voorafgaande ontwerpen en eisen, waaraan het geschapene dient te voldoen, en aan de hand waarvan de kwaliteit ervan wordt afgemeten. Isvara’s scheppen wordt wel vergeleken met een spel: het beoogt niets dan zichzelf, het is een scheppen dat zijn distribueert zonder dat de specifieke vruchten van de distributie er toe doen. Het probleem van de theodicee, de rechtvaardiging van God, zoals dit in het Westen speelt, is niet van toepassing op Isvara: een theodicee stelt zich God voor als een moreel wezen, waarvan het bestaan door het loutere vóórkomen van ellende in de wereld twijfelachtig wordt, en volgens velen zelfs wordt weerlegd – maar Isvara als het scheppingsprincipe van de zijnsgrond (Brahman), dat de wereld ontvouwt zonder voorafgaand plan, is amoreel in die zin, dat hij zijn schepping niet beoordeelt op wat mensen goed of kwaad zouden noemen, maar simpelweg voortbrengt, in alle onschuld. Het scheppen als onschuldige, op zichzelf staande, ja, zelfs doelloze, open activiteit resulteert in een wereld, die op eendere wijze onschuldig, amoreel, doelloos en open is, in die zin dat zij niets nastreeft maar zich zonder plan of einddoel ontwikkelt. Het beoordelen van de wereld, en vandaar haar schepper, in termen van goed en kwaad, verraadt een denken dat zich niet bewust is van de onschuld van het zijn – van god en schepping. Het denken in termen van schuld is bij uitstek dat waaraan men de onverlichte mens herkent.
    Isvara vertoont bepaalde positieve eigenschappen, zelfs zozeer dat hymnen vaak een sterk antropomorfe voorstelling van hem geven – ook het woord ‘hem,’ waarmee Isvara wordt aangeduid, is een van die eigenschappen, die in laatste instantie niet van toepassing zijn op het eigenlijke, opperste Brahman (nirguna Brahman, zie ook aldaar). Hoe Isvara in het bijzonder, of saguna Brahman in het algemeen, voortkomt uit nirguna Brahman, dus hoe er verschillen ontspringen aan het Onverschil, de ongedifferentieerde zijnsgrond, blijft raadselachtig; Sankara zal dit als uiteindelijk anirvacaniya, i.e. onbeschrijflijk, betitelen. In sommige advaitische teksten wordt Isvara voorgesteld als de heer en gebieder van maya, avidya en nama-rupa, aan wie deze krachten toebehoren, en die hij aanwendt in de scheppingsact; in andere teksten is Isvara zelf een product van deze krachten, die op een wijze die anirvacaniya is direct uit het opperste Brahman voortvloeien, maar er noch eigenschappen (zie ook guna) van zijn, noch eraan toebehoren. Op dit raadselachtige punt ontstaat saguna Brahman uit nirguna Brahman; maya, avidya en nama-rupa zijn dan eigenschappen van saguna Brahman, zonder dat dit hen werkelijk voortbrengt: het moment van hun ontstaan is ook het moment van het ontstaan van saguna Brahman. Isvara, als personificatie van saguna Brahman, is dan zowel heer als vrucht van deze eigenschappen.
    Advaita Vedanta beschouwt Isvara, naast een voorwerp van verering, theoretisch gezien als ‘slechts’ een superimpositie van bepaalde lichamelijke en intellectuele eigenschappen op Brahman. Dit verklaart zijn persoonlijke, antropomorfe verschijning. Het werkelijke Brahman wordt niet door een dergelijk antropomorfisme getekend; superimpositie (adhyasa) van eigenschappen van het een op het ander, in dit geval van de betrekkelijke wereld op het absolute zijn, onttrekt het in de gestalte van Isvara grotendeels aan het zicht. Isvara, als een god met een bepaalde vorm, met eigenschappen die een zekere (al is het een harmonische) gedifferentieerdheid verraden, is gedetermineerd door maya, avidya en nama-rupa, die krachten die hij gebiedt. Verlichting als het realiseren van inzicht in het één-zijn met Brahman, en het ontstijgen van de misleidende invloed van juist die krachten waarover Isvara heerst, vereist uiteindelijk dat men ook langs Isvara reikt, en hem achter zich laat, als ‘slechts’ een stap op het pad naar Verlichting.
    Zie ook: avidya, Brahman, maya, nama-rupa, nirguna Brahman, saguna Brahman.

Jiva.  Letterlijk: ‘levende,’ van jiv, ‘leven.’ Het belichaamde zelf: Atman, geïncarneerd in een lichaam, en geïdentificeerd met het complex van cognitie, intellect, geheugen etc. dat het ‘intern orgaan’ heet (zie antahkarana), en ook het ego omvat. Deze identificatie geldt als abusievelijk, als superimpositie van eigenschappen van het lichaam en antahkarana op Atman, het ene onveranderlijke, kosmische zelf. Dit neemt niet weg dat de jiva (of de jiva’s, want er is één Atman, maar ontelbare jiva’s of ‘zielen’) deel heeft aan Atman, zelfs al ontbreekt de kennis daarvan. Dit laatste is de ‘condition humaine’ van de jiva: een tijdelijke, betrekkelijke, abusievelijke inperking zijn van het absolute bewustzijn, hier geen kennis van hebben, en daarom veronderstellen dat dit ‘kleine’ zelf, dit nauwere bewustzijn, absoluut is, of alles wat er is. De jiva is een subject dat zich actief onderscheidt van de wereld als object, en zo de kosmos als duaal (dvaita) ervaart.
    Zie ook: antahkarana, Atman, jivatman, paramatman.

Jivatman.  Het ‘lagere,’ belichaamde Atman, de jiva. Het betreft hier het door superimpositie (adhyasa), onwetendheid (ajnana) of schijnkennis (avidya) ingeperkte bewustzijn, dat zich identificeert met het lichaam en het ‘intern orgaan,’ (antahkarana) dat het ego (ahamkara) omvat. In het jivatman wordt Atman grotendeels aan het bewustzijn (dus uiteindelijk aan zichzelf) onttrokken.

Jivanmukta.  De ‘bevrijde in dit leven’. Met deze term wordt verwezen naar de mens die bevrijding heeft gerealiseerd. Zie ook: mukti, moksha.

Jnana. ‘kennis’ in het bijzonder: kennis van de waarheid.

Jnanasakti. De kracht van ware wijsheid of kennis.

Jnanin. ‘kenner van de waarheid’.

Karma.  Letterlijk: ‘handeling’. Ook gebruikt als term voor de wet van oorzaak en gevolg. Typen. Aanvankelijk werd de term in de Veda’s gebruikt om het letterlijke offer aan de goden aan te duiden.  

Kashmir Shaivisme. Abhinavagupta.

Madhva. (1238-1317) Dvaita Vedanta.

Mahavakya.  Letterlijk: ‘grootse zin.’ De vier mahavakya’s zijn belangrijke leerstellingen uit de vroege Veda, die door verschillende Upanishaden (teksten die de latere, slotcollectie van de Veda, de Vedanta, vormen) worden opgepikt en centraal gesteld in hun boodschap. Alle vier getuigen van de eenheid van Atman, Brahman, en de mens als belichaamde ziel: van absoluut zijn, absoluut bewustzijn, en de relatieve wereld waartoe ook de mens behoort.
    De vier mahavakya’s zijn de volgende: aham Brahman asmi (‘ik ben Brahman’), ayam Atman Brahman (‘dit Zelf is Brahman’), prejnanam Brahma (‘bewustzijn is Brahman’), en tat tvam asi (‘Dat ben jij,’ ‘jij bent Dat’). Ze identificeren in eerste instantie Atman met Brahman, en in tweede instantie de mens met deze eerste identificatie.

Manas. Mind.

Maya.  Letterlijk: ‘dat wat gemeten kan worden.’ Het illusoire bestaan van een wereld van verscheidenheid dat de eenvoudige realiteit (Brahman) verbergt door de kracht van Avidya.
Alle ervaring dat uitgaat van het onderscheid tussen subject en object, tussen zelf en niet-zelf. Omdat maya het niveau en de bron is van alle verschijnselen en voorstellingen (de fenomenologische wereld), is het beginloos (anadi), omdat tijd er zelf in verschijnt; is het ondenkbaar (acintya), omdat al het denken zelf eraan onderhevig is; is het onbeschrijfbaar (anirvacaniya), omdat alle talen eruit resulteren.
Zowel in de werken van Sankara als van latere Advaitins worden de termen maya en avidya in een gelijke strekking gebruikt.  

Mimamsa. Eén der zes orthodoxe scholen.

Moksha. ‘bevrijding’ of ‘verlossing’ van samsara, de kringloop van geboorte en dood. Zie ook: mukti, nirvana.

Mukti. Zie moksha.

Nama-rupa.  Letterlijk: ‘Naam-vorm’.

Neti neti.  Letterlijk: ‘noch dit, noch dat.’ Deze woorden uit de Brihadaranyaka-Upanishad krijgen in de Advaita Vedanta een belangrijke methodische functie: Brahman (en in feite geldt eender voor Atman) kan niet met enig verschijnsel in de empirische wereld worden geïdentificeerd, zodat wie toch naar Brahman wil verwijzen, deze verschijnselen kan aanduiden onder de uitroep ‘noch dit, noch dat!’ (Bijvoorbeeld: Brahman is noch een boom, noch een appel. Of belangrijker: Brahman is noch het energetisch-materiële universum, noch een ergens gelocaliseerde, aanwijsbare god). Deze negatieve methode benadrukt tevens de onmogelijkheid van het definiëren of anderszins representeren van Brahman: van alle positieve omschrijvingen moet uiteindelijk worden gezegd: neti neti!
    Aurobindo Ghoshe: iti iti (zijn als zodanig is aanwijsbaar in alle zijnden) ?
    Zie ook: Brahman, nirguna Brahman.

Nirguna Brahman.  Letterlijk: Brahman zonder kenmerken/eigenschappen/kwaliteiten/inperkingen (guna). Nirguna Brahman heet wel het ‘opperste’ Brahman, omdat het, anders dan saguna Brahman, geen eigenschappen heeft, hierdoor niet getekend wordt door enig verschil, en daarom ook geen tegenstellingen, spanningen en disharmonie kent. Het ontbreken van enig verschil resulteert in de onmogelijkheid om nirguna Brahman af te beelden of anderszins – bijvoorbeeld in taal – te representeren.
Dit laatste hangt samen met het volgende: omdat taal op basis van verschillen functioneert, kan ze uiteindelijk nooit werkelijk recht doen aan iets dat juist in het ontbreken van alle verschil bestaat. Taal behoort dan ook tot een betrekkelijke realiteit (vyavaharika), waar nirguna Brahman de absolute realiteit is. Niettemin doen Advaitisten, hoofdzakelijk uit didactische overwegingen, er niet het zwijgen toe: ze spreken wel degelijk over nirguna Brahman. Hiertoe passen ze de frase neti neti toe, ‘noch dit, noch dat:’ nirguna Brahman wordt aangeduid als ‘van alles verschillend.’ Aangezien dit ‘alles’ het rijk van verschillen is, waar Brahman van verschilt, moet Brahman zelf het onverschil zijn, en als zodanig in laatste instantie nergens van verschillen. Het is in deze laatste instantie dat Sankara, om het werkelijke nirguna Brahman te realiseren, tegen het gebruik van taal adviseert. Alles wat tot het rijk van verschillen en veranderlijkheid behoort, moet worden overstegen – tenslotte ook de taal.
Zie ook: Brahman, guna, neti neti, saguna Brahman.

Nirvana. ‘niet-verlangen’, ‘uitblussing’. Deze term voor bevrijding uit Samsara wordt vooral in het Boeddhisme gebruikt. Zie moksha.

Niyama. Elementaire regels van yoga: serie geboden die van de leerling dingen vraagt als reinheid, een simpele levenswijze, zelfbeheersing, studie en overgave aan God. yama.

Nyaya. Eén der zes orthodoxe scholen. Een systeem van logica dat zeer invloedrijk is geweest op al het Indiase denken

Paramatman.  Letterlijk: ‘het hoogste Atman;’ zie Atman. Het paramatman is het absolute, niet door superimpositie (adhyasa), onwetendheid (ajnana) of schijnkennis (avidya) ingeperkte bewustzijn, het Zelf. Het kent het jivatman als tegendeel: dit is het Atman, zoals het in het empirische zelf, het ego, grotendeels aan het kennen (en uiteindelijk aan het bewustzijn, dus aan zichzelf) is onttrokken. Met Paratman wordt ook verwezen naar God of Brahman.
Men dient erop te letten dat, hoewel het ‘opperste’ Atman (paramatman) kan worden geïdentificeerd met het opperste Brahman (nirguna Brahman), het ‘lagere,’ belichaamde Atman (jivatman), dat tot de wereld van empirische verschijnselen behoort, geenszins overeenkomt met het ‘lagere’ Brahman (saguna Brahman), dat die wereld voortbrengt.
    Zie ook: ahamkara, Atman, jivatman.

Patanjali. Vermeende auteur van de Yogasutra’s, een kernachtige uiteenzetting van . De yoga van Patanjali probeert de ‘materie’ van de geest te zuiveren en verfijnen door ethisch gedrag en meditatie, totdat het nobel genoeg is om purusha, het echte, onafhankelijke Zelf, te weerspiegelen. De weg tot zelfkennis leidt via vairagya, onthechting en abhyasa, oefening.   

Prakriti.  Letterlijk: ‘de natuur’ of ‘materie’. Deze heeft drie eigenschappen of elementen (guna, de triguna): tamas, de kracht van de duisternis, rajas, de kracht van energie en sattva, de kracht van licht en harmonie. Het karakter van iets wordt bepaald door de verhouding waarin deze elementen erin voorkomen. In de mens vertegenwoordigt tamas onwetendheid en luiheid, rajas verlangen en energie, en sattva geluk en sereniteit. De menselijke geest bestaat in deze zienswijze uit dezelfde grondstof als de rest van de schepping. Voordat prakriti wereld werd, bestond ze in een vormloze toestand waarin de drie guna’s in volmaakt evenwicht waren. Dit evenwicht werd verstoord door de weerkaatsing van het hoogste Zelf in prakriti; de activiteit van de guna’s die daaruit voortkwam, schiep de wereld. Term uit de Samkhya Yoga.

Pramana. ‘autoriteit’. Gebruikt als verwijzing naar gezaghebbende leringen en geschriften.

Prana. Levenskracht.

Pratyaksha jnana. Empirische kennis. Zie ook: jnana

Prejnanam Brahma.  Letterlijk: ‘Bewustzijn is Brahman.’ Eén van de mahavakya’s, de centrale leerstellingen van de Vedanta. Advaita Vedanta zal deze leerstelling als volgt interpreteren: bewustzijn, zowel het individuele, persoonsgebonden, als het absolute bewustzijn, Atman, is in wezen Brahman, het principiële, ongedifferentieerde zijn.
Dat ook het persoonlijke bewustzijn (ahamkara) in de aard der zaak Brahman is, kan worden begrepen als volgt: als het een belichaming van Atman, het absolute bewustzijn, is, en als zodanig er niet wezenlijk van is gescheiden, maar er alleen door valse kennis en onwetendheid (avidya) van onderscheiden, kan het persoonlijke bewustzijn, vanuit een dieper inzicht, als Atman, het absolute, onpersoonlijke bewustzijn worden herkend; en als Atman één is met Brahman, komt men tot de conclusie dat dit ook van de mens als individu kan worden gezegd, zelfs al heeft hij er weinig besef van.
    Zie ook: advaita, aham Brahman asmi, ahamkara, Atman, ayam Atman Brahman, Brahman, tat tvam asi.

Purusha.

Radhakrishnan, Sarvepalli.

Ramakrishna.

Ramana Maharshi.

Ramanuja. (1056-1137), Vishistadvaita Vedanta.

Rig-veda.  Letterlijk: ‘‘. Eerste, oudste en belangrijkste der Vedische geschriften (samhita’s). Verzameling van hymnen handelend over offers, en met mythologie en kosmologie. De latere hymnen (met name het tiende boek) beginnen met speculaties over de onderliggende werkelijkheid van alles. Datering: 1200-900 v. Chr.  

Rishi.  ‘Ziener’.

Rupa. Vorm.

Sadhana. Spirituele beoefening.

Saguna Brahman.  Letterlijk: Brahman met kenmerken/eigenschappen/kwaliteiten/inperkingen (guna). Saguna Brahman heet wel het ‘lagere’ Brahman, omdat het, anders dan het ‘opperste’ Brahman, bepaalde positieve eigenschappen heeft, die gerepresenteerd kunnen worden in de vorm van concepten, hymnen of afbeeldingen. Het feit dat saguna Brahman deze eigenschappen heeft, brengt met zich mee dat het – in beperkte mate – wordt getekend door verschillen, die niettemin volledig met elkaar in harmonie heten te zijn (weliswaar zijn het verschillen, maar het zijn geen tegenstrijdigheden). In de (zeer positieve) vorm van een persoonlijke God wordt saguna Brahman wel Isvara genoemd; ook Isvara is niet, als het eigenlijke Brahman, ongedifferentieerd, maar hij verenigt de verschillen in volkomen harmonie: ze zijn er wel, maar raken niet slaags.
Het eigenlijke, ‘opperste’ Brahman (nirguna Brahman) is volkomen ongedifferentieerd: zonder verschillen. De positieve eigenschappen die saguna Brahman kenmerken, introduceren het verschijnsel ‘verschil’ in Brahman, wat strikt genomen niet mogelijk is – vandaar dat saguna Brahman als het ‘lagere’ Brahman wordt betiteld, en een tot op zekere hoogte foutief begrip van Brahman behelst. Waar het ‘opperste’ Brahman als absolute werkelijkheid geen enkel verschil in zich omdraagt, ook niet dat met de wereld van verschillen, moet een ‘lager’ Brahman dat wel door verschillen wordt getekend een ‘lagere,’ ‘mindere’ realiteit zijn. (Zie , , ). Saguna Brahman is inderdaad geen absolute werkelijkheid meer, maar wel nog in die zin goddelijk, dat het weliswaar verschillen kent maar die volledig met elkaar verzoent. Lagere werkelijkheden, inclusief die waar de mens toe behoort, doen dit niet; verschillen worden hier tegenstrijdigheden en leiden tot conflicten, en vandaar tot twijfel en lijden (zie ook samsara). Aangezien Advaita Vedanta het inzicht in en eenworden met het opperste Brahman beoogt, en hiermee de bevrijding van twijfel, lijden, en – in de aard der zaak – verschillen, lijkt de notie van saguna Brahman meer hinder dan baat op te leveren, omdat ze geen recht doet aan de uiteindelijke ongedifferentieerdheid van Brahman. Uit didactische overwegingen, en vanuit de gedachte dat de mogelijkheid tot het vereren van Brahman – bijvoorbeeld met behulp van hymnen – open moet blijven, net als die van het onderwijzen omtrent Brahman, kiezen advaitisten niettemin ervoor dit bezwaar in eerste instantie, en altijd slechts voorlopig, terzijde te schuiven, en over Brahman te spreken alsof het werkelijk bepaalde kwaliteiten (gelukzalig, vergelijkbaar met de ruimte, de bron en uitbreider van alle bestaan, etc.) bezit. De Ramatapaniya-Upanishad stelt: ‘Brahman is zuiver bewustzijn (Atman), zonder delen, zonder vorm (d.w.z. zonder interne verschillen, en zonder verschil met iets dat erbuiten zou vallen – M.E.). Om de zoekende te helpen in zijn pogingen zich hieraan over te geven, worden symbolen en kwaliteiten toegedicht aan Brahman.’ Kortom, een en ander komt erop neer dat nirguna Brahman het werkelijke Brahman is, waar saguna Brahman een overgangsstadium tussen de betrekkelijke, talige wereld, en het opperste Brahman vormt.
Zie ook: Brahman, guna, Isvara, nirguna Brahman.

Samadhi.  Letterlijk: ‘Geheel één’, ‘bevrijding’, ‘verlichting’. Typen. Zie ook mukti, moksha.

Samaveda.

Samhita. Collectie van spreuken of verzen.

Samkhya. Eén der zes orthodoxe scholen. Dualistische metafysica. Zie  prakriti

Samsara. Kringloop van wedergeboorten tot er uiteindelijk bevrijding plaatsvindt. Het Rad van Bestaan of van het Worden.

Sankara. Oud-Indisch filosoof, die leefde rond 800 na Chr., en uitvoerige commentaren schreef op de Upanishaden. Deze commentaren bouwen voort op het gedachtengoed van Badarayana en Gaudapada, maar werden ook geïnspireerd door de Yoga-traditie. Hoewel hij stierf op 33-jarige leeftijd, liet Sankara een omvangrijk oeuvre na, waartoe verschillende Upanisadbhasya’s behoren, de Brahmasutrabhasya, en de Upadesasahasri. Door middel van dit oeuvre riep hij een nieuwe religieus-filosofische stroming in het leven, de Advaita Vedanta; ook het feit dat hij door heel India, in alle vier de windrichtingen verspreid, kloosters stichtte, maakt het billijk Sankara als grondlegger van deze stroming te betitelen.
Sankara, op jeugdige leeftijd georiënteerd op de dualistische Samkhya-kosmologie, die de Yoga gewoonlijk begeleidt, verkondigde op latere leeftijd de eenheid van Atman en Brahman, van absoluut bewustzijn en absoluut zijn. Ook de relatieve pendanten van deze termen, het persoonlijke bewustzijn (jiva) en het empirische, gedifferentieerde zijn, worden door hem met deze eenheid geïdentificeerd: in de grond der zaak is alleen het zijn, en niet de veelheid aan vergankelijke, veranderende zijnden (dingen, personen, gedachten, etc.). Deze behoren tot het rijk van de schijn, van het worden (zie ook maya) – van de veelvuldigheid. Dit zijn de hoofdpunten van Sankara’s werk, die overigens verschillende ongerijmdheden en interpretatieproblemen met zich meebrengen, die tot op de dag van vandaag tot controverses leiden.

Sat.  Letterlijk: ‘zijn’, ‘werkelijkheid’. In de advaitatraditie worden alle dingen in drie typen van werkelijkheid onderscheiden: 1) ongenschijnlijke werkelijkheid (Pratibhasika Sat) – zoals het verwarren van parelmoer met zilver, en een stuk touw met een slang. 2) Relatieve werkelijkheid (Vyavaharika Sat) – zoals wereld, lucht, vuur, water. 3) Absolute werkelijkheid (Paramarthika Sat) – dit is Brahman. 1) en 2) zijn maya.

Satchidananda.  Letterlijk ‘zijn’ (Sat), ‘bewustzijn’ (Chit, Chitta), ‘gelukzaligheid’ (Ananda). Term waarmee naar Brahman met eigenschappen wordt verwezen Saguna Brahman. Deze termen zijn de laatste woorden die over Brahman gezegd kunnen worden.

Shankara. Sankara.

Smriti.  Letterlijk: ‘wat is herinnerd ‘. Verwijst naar de authoritatieve teksten die van latere datum zijn dan de Sruti. Het gaat om: de Mahabharata, de Ramayana, de Dharmashastra’s, Bhagavad Gita (is een onderdeel van de Mahabharata), de Purana’s, de Darshanasutra’s (bijvoorbeeld de Vedantasutra’s) en de commentaren (bijvoorbeeld de commentaren van Sankara, Madhva en Ramanuja op de Vedantasutra’s).

Sruti.  Letterlijk: ‘wat is gehoord’ door de Rishi’s, oftewel ‘het geopenbaarde’. Verwijst naar de fundamentele geschriften met de hoogste authoriteit: de vier Veda’s, de Brahmana’s, de Aranyaka’s en de Upanishaden.  

Sutra.  Letterlijk: ‘draad’. Aforisme, beknopte lering, vers. Bijvoorbeeld de Yogasutra’s.

Svadhyaya. Zelfonderzoek.

Tat tvam asi.  Letterlijk: ‘Dat ben jij.’ Eén van de mahavakya’s, de centrale leerstellingen van de Vedanta. Advaita Vedanta zal deze leerstelling als volgt interpreteren: ‘tat’ (= ‘dat’) verwijst naar Brahman, het absolute zijn; ‘tvam’ (= ‘jij,’ ‘u’) duidt Atman aan, zowel als belichaamd in een mens (zie ook jiva), alsook als absoluut bewustzijn. ‘Asi,’ een vervoeging van het werkwoord ‘zijn,’ identificeert hierdoor enerzijds Atman met Brahman (zie ook aham brahman asmi), en anderzijds de individuele mens met het zijn-bewustzijn-absolutum dat het voorwerp is van de eerste identificatie.
Tat tvam asi drukt de wezenlijke eenheid (in de zin van advaita, non-dualiteit) van relatief en absoluut zijn, van relatief en absoluut bewustzijn, van mikro- en makrokosmos uit. Als zodanig, en ook omdat het de eenheid van Atman en Brahman uitdraagt, is het een van de belangrijkste leerstellingen van de Advaita Vedanta in het algemeen, en in het werk van Sankara in het bijzonder.  
    Zie ook: advaita, aham Brahman asmi, Atman, ayam Atman Brahman, Brahman, prejnanam Brahma.

Turiya.

Upadhi. ‘substituut’ of ‘sluier’. Ook: vehikel of basis.

Upanishaden. Sanskriet (enkelvoud upanishad). Letterlijk: ‘aanvullend neerzitten bij een leraar.’ De term heeft betrekking op de jongste geschriften die deel uitmaken van de Veda, de oudste verzameling heilige teksten van Indische bodem; ze worden gezien als aanvulling op hoofdzakelijk de eerste vier collecties van de Veda. Wie de oudere teksten had bestudeerd, kon zijn lessen voortzetten bij een leraar, die kennis onderwees die als esoterisch gold – bijvoorbeeld tat tvam asi, of aham brahman asmi. Deze kennis vond zijn neerslag in dertien of veertien klassieke Upanishaden: teksten die, anders dan de bijna 200 latere Upanishaden, tot de jongere Veda worden gerekend, en als zodanig Vedanta worden genoemd, ‘einde van de Veda.’
Vergeleken met de overige Veda, vertonen de Upanishaden een opvallend naar een monistische religie neigende inslag. Ze onderwijzen de advaita, de non-dualiteit, van de betrekkelijke, gedifferentieerde wereld met de absolute zijnsgrond, het ongedifferentieerde Brahman; de non-dualiteit van het persoonlijke, individuele bewustzijn met het absolute, universele bewustzijn, het onvergankelijke Atman; alsmede de eenheid van Atman en Brahman, van absoluut bewustzijn en absoluut zijn. Advaita Vedanta in het algemeen, en de filosoof Sankara in het bijzonder, bouwt voort op deze lessen – vooral in de Upanisadbhasya’s.

De belangrijkste Upanishaden zijn de: Brihadaranyaka, Aitareya, Kena, Isha, Prashna, Chandogya, Katha, Taittirya, Mandukya, Mundaka en Shvetashvatara Upanishad.

De Upanishadische verzen zijn te onderscheiden in drie types: 1. Abheda Sruti, 2. Bheda Sruti, 3. Ghataka Sruthi. De Abheda Sruti stellen dat het universum (alle chit en achit entiteiten) en Brahman identiek zijn. De Bhedha Sruti verklaren categorisch het verschil tussen Brahman en het universum. De Ghataka Sruti synchronizeren de twee eerdergenoemde types van sruti en lossen de ogenschijnlijke contradictie daartussen op.


Upanisadbhasya.  Letterlijk: ‘commentaar (bhasya) op een Upanishad.’ De tot de Veda behorende Upanishaden zijn veelvuldig becommentarieerd – deze commentaren worden als leerschriften gebruikt in het kader van filosofisch/religieus onderwijs. Bekendheid genieten vooral de bhasya’s van Sankara, zoals de Chandogyopanisadbhasya (d.w.z. commentaar op de Chandogya-Upanishad).

Vac.  Het woord, de logos.

Vaisesika. Eén der zes orthodoxe scholen. Bevat een atomistische kosmologie zeer gelijkend op dat van presocratici zoals Democritus

Veda.  Letterlijk: ‘kennis.’ De term heeft betrekking op de oudste verzameling heilige geschriften van Indische bodem. Deze omvat (in volgorde van ouderdom) de vier collecties van de eigenlijke Veda, waarvan de Rig-Veda de oudste en belangrijkste is; de hieraan toegevoegde Brahmanas; de Atharvaveda; en de Upanishaden, die van een veel latere datum zijn dan de Rig-Veda. De vroegste Vedische geschriften zijn polytheïstisch van inslag, en kennen een zekere scheiding tussen de wereldgrond, de goden en de menselijke zielen; maar de latere, de Upanishaden, hellen sterk naar een monistische zijnsleer. Het is via de Upanishaden dat de Advaita Vedanta, een monistische religie, wortelt in de oude Vedische traditie.
    {D.T. – ontstaansdata van de Rig- en overige Veda, de Brahmanas, de Atharvaveda en de Upanishaden. De termen zouden elk een eigen ingang kunnen hebben, maar een korte schets van hun samenhang is bij dit lemma misschien op z’n plaats?}

Vedanta.  Letterlijk: ‘einde van de Veda;’ overdrachtelijk: ‘complete kennis van de Veda.’ De Vedanta bestaat uit een verzameling geschriften, de Upanishaden, die deel uitmaken en het besluit vormen van de Veda. Vaak wordt ook Badarayana’s Brahmasutra tot de Vedanta gerekend. In bredere zin wordt wel gezegd dat al het filosofische en religieuze denken dat gebaseerd is op de Upanishaden, hoezeer de verschillende lezingen van deze teksten ook uiteen mogen lopen, tot de Vedanta behoort. De term ‘Vedanta’ is dan een aanduiding voor een verzameling religieuze en/of filosofische denksystemen, waartoe bijvoorbeeld Advaita, Dvaita Vedanta en Vivistadvaita Vedanta behoren.

Vivekananda. Leefjaren: 1863-1902. Leerling van Ramakrishna. Verspreidde Ramakrishna’s leer, hindoeïsme en yoga in het Westen en stichtte ashrams .

Vishistadvaita Vedanta.  Letterlijk: ‘’. In deze Vedantatraditie is er geen sprake van identiteit van Jivatman en Paramatman of Brahman. Echter: Jivatman heeft Paramatman als zijn ziel; en Jivatman is het lichaam van Paramatman. Aldus zijn Jivatman en Paramatman één in de zin dat zij tesamen lichaam en ziel vormen. Ramanuja.

Vyavaharika

Yajurveda.

Yama. Elementaire regels van yoga: Serie verboden die dingen als geweld, hebzucht en oneerlijkheid uitsluit. Dit resulteert in verboden als: geweldloosheid (ahimsa), niet stelen (asteya), waarachtigheid (satya), onthechting (aparigraha) en zelfbeheersing (brahmacharya). Wanneer samadhi wordt bereikt, verliezen yama en niyama hun betekenis. De regels worden dan vanzelf in acht genomen doordat samadhi de realisatie is van de eenheid van alle dingen, waarmee het goede van anderen beleefd wordt als ons eigen goede. Maar voordat dit ervaren wordt, worden yama en niyama beoefend als deel van de yoga-discipline, ten behoeve van de afbreking van het ‘ik’. niyama.

Yoga. Letterlijk: ‘juk’, ‘eenheid’. Eén der zes orthodoxe scholen. Hoofdzakelijk gebaseerd op het Samhkyasysteem. Bestaat uit kennis en vormen van fysieke en mentale discipline gericht op bevrijding. Typen: Jnana Yoga, Laya Yoga, Tantra Yoga, Hatha Yoga, Mantra Yoga, Bhakti Yoga, Karma Yoga en Raja Yoga. Hoofdelementen: yama’s, niyama’s, asana’s (lichaamshoudingen), mudra’s (handhoudingen), mantra’s (magische klanken en formules), pranayama (ademhaling- en energiebeheersing). Belangrijkste bron, naast de Bhagavad Gita, zijn de Yoga-Sutra’s van Patanjali. Deze beschrijven acht stadia naar bevrijding.


Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Openingen naar Openheid

    In dit boek zijn ruim 120 korte teksten verzameld die openingen bieden naar die openheid. Deze blijkt uiterst eenvoudig te zijn. De teksten zijn stukjes van leergesprekken, bedoeld als stimuli om de aandacht te richten op openheid, iets daarvan te laten zien en zo de realisatie van openheid een grotere kans te geven. Ze vormen samen de essentie van het onderricht in non-dualiteit.

  • Stiltewandelingen naar eenheid

    Wandelen in stilte is terugkeren tot de rust die in de drukte van het leven vaak wordt gemist. Veel mensen zoeken die rust en vinden die in de natuur.

  • De elf grote Upanishaden


    De Upanishaden vormen de grondslag van een groot gedeelte van de Indiase filosofie. Ze worden ‘Vedânta’ genoemd, dat is het einde en de culminatie van de Veda’s. De wijsheid die in de teksten naar voren komt is nog steeds een onschatbare bron, zowel in India als daarbuiten. Centraal staat daarin de visie en zijnservaring dat de kern van zelf-zijn identiek is aan de grondslag van wereld en universum.
    In dit boek is een groot gedeelte van de belangrijkste Upanishaden (8e-6e eeuw v.Chr.) opgenomen.

  • Meditatieboekje

    Korte teksten die je meenemen naar openheid

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod