U.A Vinay Kumar, ‘Het bestaan van het Zelf en adhyasa in Advaita Vedanta’


Journal of Indian Philosophy 16 (1988), pp 201-215

Adhyasa kent, afhankelijk van de kontekst, een groot aantal betekenissen. In dit artikel beperkt de auteur zich tot het ’individuele aspect’ van adhyasa. Dit artikel bestaat uit drie delen. Deel I handelt over de natuur van het Zelf volgens de opvattingen van Shankara en over het argument voor het bestaan van het Zelf. Deel II gaat over de analogie die Advaita hanteert om een beter begrip van adhyasa te bewerkstelligen. Deel III gaat over het ‘individuele aspect’ van adhyasa en de begripsmatige problemen die daarmee samenhangen.

I
Voor Shankara is het Zelf identiek met Brahman, waarbij Shankara een onderscheid maakt tussen Brahman per accidens (Brahman met eigenschappen) en Brahman per essentiam (Brahman zonder eigenschappen). Ons ontgaat echter de identiteit van Zelf en Brahman en daarom introduceert Shankara het begrip ’Ik’ en zegt dat ’Ik’ en ’Zelf’ samenvallen. Daaruit volgt dat ’Ik’ en Brahman identiek zijn. Maar weten we dat ’Ik’ Brahman ben? Het antwoord is een duidelijk ‘nee’. Volgens Shankara wordt dit veroorzaakt door avidya (onwetendheid), met als gevolg dat we ons Zelf identificeren met datgene wat ’niet-Zelf’ is.
Een fundamentele vraag is nu: bestaat het Zelf? Volgens Shankara is dit inderdaad het geval en heeft men nooit het gevoel ’Ik besta niet’. Na een diepgaande analyse van de propositie ’Ik besta niet’ en na tegenwerpingen van R.W. Perrett weerlegd te hebben, komt de auteur van dit artikel tot de conclusie dat de propositie ’Ik besta niet’ op geen enkel wijze verdedigbaar is. De algemene erkenning van het bestaan van het ’Ik’ betekent echter nog niet dat men het ’Ik’ kent zoals het werkelijk is, dat blijkt wel uit de vele conflicterende definities van het Zelf. De vraag is nu: waarom hebben we geen correct begrip van het Ik-zoals-het-werkelijk-is? En ook: wat is dat Ik-zoals-het-werkelijk-is? Het begrip ’Ik’ impliceert een onmiddellijk gewaarzijn van mijn eigen wezen. Het begrip ’Ik’ is een zelfgenoegzame uitdrukking, met als consequentie dat er geen associatie van ’Ik’ met andere woorden of concepten mogelijk is. Waarom doen we dit dan toch? Volgens Shankara wordt dit veroorzaakt door avidya. Het associëren van het ’Ik’ met iets anders wordt adhyasa genoemd.

II
Om een beter begrip te bewerkstelligen van het feit dat we ’Ik’ met iets identificeren wat het niet is, wordt de analogie gebruikt van een paarlemoeren schelp die voor zilver wordt aangezien. Wat er op mentaal niveau gebeurt wanneer we een schelp voor zilver aanzien is dat we het idee ’zilver’ associëren met iets anders dat in ons gewaarzijn aanwezig is, met een identificatie als gevolg. Bij een perceptie is er dus in eerste instantie een gewaarzijn van een substraat. Dit gewaarzijn brengt een verwachting met zich mee die naar vervulling streeft. En deze vervulling wordt geactualiseerd door het substraat van kenmerken te voorzien. Dit proces van het toekennen van eigenschappen wordt savikalpaka genoemd, terwijl het van elke invulling gespeende bewustzijn nirvikalpaka wordt genoemd.

III
Het is begrijpelijk dat men een paarlemoeren schelp voor zilver aanziet, maar hoe is het mogelijk dat men het Zelf dat niet met de zintuigen waargenomen wordt associeert met iets dat wel door middel van de zintuigen gekend wordt. Er volgt nu een citaat van Shankara waarin deze stelt dat het Zelf niet totaal aan ons bevattingsvermogen ontsnapt omdat het gevat wordt als de inhoud van het begrip ’Ik’. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat iets wat niet middels de zintuigen of de geest gekend wordt, toch iets kan zijn wat voor iets anders kan worden aangezien. Dit betekent echter niet dat iets waar we op geen enkele wijze kennis van hebben iets kan zijn wat voor iets anders wordt aangezien.
Dus de volgende vragen dringen zich op: hebben we kennis van het ’Ik’? Vatten we het Zelf op als de inhoud van het begrip ’Ik’? Of zien we het Zelf als zijnde het tegengestelde van het ’niet-Zelf’? En ook: is dat ’Ik’ een ’onmiddellijk waargenomen entiteit’? Want zonder een ’onmiddellijke perceptie van het Ik’ is er geen propositionele kennis in de vorm van savikalpaka jnana mogelijk. Maar ondanks het feit dat we niet bewust zijn van de ’onmiddellijke perceptie van het Ik’, zijn we er in werkelijkheid toch niet onbewust van. Vandaar dat alle gedachten omtrent het ’Ik’ ons naar een of andere vorm van ’geobjectiveerde’ kennis van het ’Ik’ leiden - in de vorm van ’Ik ben dit’ of ’ Ik ben dat’. En tengevolge van deze ’onvermijdelijkheid’ van objectificatie van het ’Ik’ gaat men de zelfgenoegzame uitdrukking ’Ik’ met andere woorden associëren. Maar ook in dit geval worden we nog steeds geconfronteerd met de eerder gestelde vragen, zoals: hebben we ’onmiddellijke perceptie van het Ik’? Bovendien moet iemand die adhyasa wil beschrijven de inhoud van die ’onmiddellijke perceptie van het Ik’ nader verklaren.
Tenslotte zien we niet hoe ’lichaam’ en aanverwante zaken genegeerd kunnen worden om op te gaan in een hogere synthese op de manier waarop het zien van ’zilver’ ongedaan wordt gemaakt door het herkennen van een paarlemoeren schelp. Evenmin zien we hoe ’lichaam’ genegeerd kan worden om op te gaan in ’Brahman’. En waarom zou de associatie van ’Ik’ met andere woorden een vergissing (adhyasa) zijn als de Aufhebung zelfs niet onmiddellijk voortvloeit uit een intellectueel begrijpen van de ’onmiddellijke perceptie van het Ik’?

(J.C.)





Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Stiltewandelingen naar eenheid

    Wandelen in stilte is terugkeren tot de rust die in de drukte van het leven vaak wordt gemist. Veel mensen zoeken die rust en vinden die in de natuur.

  • De bron van het zijn

    ‘Wat was mijn toestand, voordat er ervaring was? Wie was er om op deze vraag te antwoorden? … dat Ik dat geen vorm heeft en zichzelf niet kent als ik ben.’

  • Meditatieboekje

    Korte teksten die je meenemen naar openheid

  • De ander en ik

    Dit boek bevat de lezingen en enkele andere teksten van het 2e Advaita Symposium over de relatie van 'de ander en ik'. De vragen kwamen aan de orde: Wat is de aard van de ander; in hoeverre of in welke zin verschilt de ander van mij en in hoeverre vormen wij een eenheid? De bespreking van deze vragen kon een verheldering geven van problematieken als ‘de aard van het zelf’, ‘de mogelijkheid van communicatie’ (in hoeverre kunnen wij elkaar begrijpen?), ‘de grondslagen van ons morele gedrag’ en ‘de ander als leraar’.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod