1 - Psychoanalyse en boeddhisme: wakker worden hier en nu


Adeline van Waning

In: A. Van Waning (red.) Multiculturele samenleving en psychoanalyse. Assen: Van Gorcum, 119-127

Inleiding

Psychoanalyse en boeddhisme - het lijkt in eerste instantie niet direct voor de hand te liggen om ze bij elkaar te brengen. Het boeddhisme is een spirituele benadering, die zich 2500 jaar geleden ontwikkelde en die zich richt op verlichting; de psychoanalyse is een algemene psychologie en vorm van psychotherapie die haar wortels heeft in de 19e eeuw, en die gericht is op begrijpen en verhelpen van psychische problemen.

Wel is het zo dat het boeddhisme een uitgebreide (diepte)psychologie omvat. Er zijn ook overeenkomsten te noemen; aansluitend bij Rubin (1996):

1 psychoanalyse en boeddhisme houden zich beide bezig met de onbevredigdheid, het lijden van de mens, en de opheffing ervan; beide kennen een soort `diagnose’ en `behandelplan’

2 beide spelen zich af binnen een belangrijke persoonlijke emotionele relatie: de relatie therapeut-cliënt, en de relatie leraar-leerling

3 ze onderstrepen het belang van vergelijkbare ervaringsprocessen: bij de analyse gelijk-zwevende aandacht en vrije associatie, bij het boeddhisme meditatie

4 de obstakels in deze processen worden erkend en hebben een belangrijke functie in het transformatieproces; het gaat om weerstand en afweer bij de psychoanalyse en om wat genoemd worden belemmeringen, hindernissen in het boeddhisme.

Freud heeft over meditatie geschreven in termen van `oceanisch gevoel’, als een ervaring van grenzeloos één-zijn met het universum, gericht op `herstel van onbegrensd narcisme’ en terugkeer naar de borst of de baarmoeder (Freud, 1930). Met deze regressieve koppeling is een misverstand geschapen dat tientallen jaren negatief heeft doorgewerkt.

Bij psychotherapeuten in het westen heeft altijd wel een grote interesse bestaan in oosterse psychologie en spiritualiteit; genoemd kunnen worden Maslow en Watts. Er is ook steeds wel belangstelling geweest bij dieptepsychologen in de Jungiaanse traditie (Jung, 1964, Meckel en Moore, 1992, Young-Eisendrath, 1996) en bij psychoanalytici, bijvoorbeeld Fromm (1960), Horney (DeMartino, 1991) en Coltart (1996).

Mark Epstein en Jeffrey Rubin, mediterende psychoanalytici, hebben onlangs - in 1995 en 1996 - beiden een boek geschreven waarin ze psychoanalytische en boeddhistische perspectieven proberen te integreren.

In het vorige hoofdstuk heeft Else Enko Heynekamp een aantal belangrijke uitgangspunten van het boeddhisme verhelderd, waaronder de begrippen veranderlijkheid en onderlinge afhankelijkheid. Hieronder wil ik mij om te beginnen richten op een derde belangrijk uitgangspunt dat zij al even aanstipte: de `zelfloosheid’ ofwel de illusie van een afgescheiden vaststaand zelf. Daarna zal ik iets zeggen over integratie van boeddhistische inzichten in psychotherapie, over meditatie en psychoanalytisch luisteren en over het belang van niet-weten. 


Zelf en subjectiviteitsbeleven

De 13e eeuwse zenmeester Dogen zegt: ``Het boeddhisme bestuderen is het zelf bestuderen. Het zelf bestuderen is het zelf vergeten. Het zelf vergeten is één zijn met anderen’‘. De beleving van dat zelf is van groot belang zowel voor psychoanalyse als voor boeddhisme.

Het zelf in psychoanalytische zin wordt gezien als de centrale organiserende instantie in het psychologische universum van elke mens, waarmee ons gevoel van identiteit verbonden is - we volgen hiermee bijvoorbeeld Kohut, Winnicott en Bollas. We hebben het over consistentie, coherentie en continuïteit van de zelfbeleving, over `waar zelf’ en over `vals zelf’.

Psychoanalyse en boeddhisme onderzoeken beide het begrip en de ervaring van subjectiviteit, en beide benadrukken de noodzaak van een transformatie van het zelf voor optimale ontwikkeling. Maar hun verschillende ideeën over wat dit zelf is, hoe je het onderzoekt en wat deze transformatie inhoudt, leiden in uiteenlopende richtingen.

Het volgende vignet maakt iets voelbaar van de boeddhistische invalshoek.

Je wandelt naast de oude meester in het woud, en komt bij een beek. Hij raakt je schouder aan, en je weet dat hij wil dat je gaat zitten. Hij schudt z’n hoofd en wijst op een stuk kurk dat langsdrijft. Het is verbrand, de helft is zwart. ``Dat is je persoonlijkheid’‘, zegt de meester, ``bij elke gebeurtenis, verandering van omstandigheden, bij elk conflict, elke nederlaag of overwinning, kruimelt er een brokje af’‘. Je kijkt naar de kurk. Je ziet stukjes loslaten en verdwijnen. ``De kurk wordt steeds kleiner’‘ zeg je nerveus. De rustige stem van de meester is heel dichtbij: ``tot er niets van over is’‘. Hij kijkt je vriendelijk glimlachend aan. Er is een kleine oude man die je iets duidelijk wil maken... Je zal je naam verliezen, je lichaam, je persoonlijkheid. Je angst neemt af. Als het gebeuren moet, zal het gebeuren. Er zal niets overblijven. En jij zal er niet meer zijn (naar: Van de Wetering, 1975, pp. 21-22).

Ten aanzien van de beleving van `zelfloosheid’ in Westerse zin, kunnen we bijvoorbeeld denken aan belevingen en uitspraken van cliënten die aangeven `geen zelf’, geen persoonlijkheid of identiteit te hebben, die het gevoel hebben alleen een reactie op andere mensen te zijn. Zoals iemand zei: ``Ik voel me als een kurk die in de oceaan drijft, ik ga alleen maar mee met de golven en de stroom, ik heb niets eigens’‘.

Zo denk ik aan een cliënte, Ella, die zichzelf steeds beschrijft in termen van een vergelijking met anderen; ze weet niet wie ze is. Ja, ze is wel aardig en heeft wel een betere band met haar vader dan haar zus; en ze is verlegener dan haar broer, en ze is gauw jaloers. Ella gaat herkennen dat de gezinsleden nooit op zichzelf als persoon werden aangesproken. In gesprekken in het gezin werd als het ware altijd `via anderen’ gepraat. Ze wil graag `een echt eigen iemand’ worden.

Het lijden wordt beleefd in termen van gemis van een solide op zichzelf staand zelf. 


Twee perspectieven

In boeddhistisch perspectief komen de grote problemen voort uit de gehechtheid aan een beeld van zelf als vaststaand en onafhankelijk. Vaststaand in tegenstelling tot: vergankelijk, veranderlijk; en onafhankelijk in tegenstelling tot: verbonden met- en afhankelijk van alles en iedereen. Wat betreft het idee van vaststaand: we hebben geen houvast buiten ons `zelf’ in het Nu, dat altijd in beweging, altijd in verandering is. Alles buiten de directe ervaring in het Nu is een gedachte, een beeld - beelden over verleden zijn door ons `bewerkt’, beelden van de toekomst ingegeven door wensen en angsten. Wat betreft onafhankelijk: in het Westen spreken we van een ontwikkelingsproces van separatie-individuatie; in veel andere culturen dan de westerse - waaronder de culturen waar het boeddhisme zich ontwikkelde - kan je eerder spreken van separatie-integratie in de groep (zie ook hoofdstuk 3). De multiculturele samenleving toont haar kanttekeningen bij het idee van een afgescheiden zelf in culturele zin, het boeddhisme doet dat in existentiële, spirituele zin.

Verbondenheid en eenheid sluiten een subjectief beleven niet uit: in het boeddhisme wordt een vorm van niet-zelfgecentreerde subjectiviteit benadrukt, die gekenmerkt wordt door heldere, open aandacht, en afstemming zowel op de ander als jezelf.

De Vietnamese Zen-Meester en vredesactivist Thich Nhat Hanh stelt: ``Boeddha heeft niet gezegd: je bestaat niet. Hij zei alleen: je hebt geen zelf. De denkbeelden doen ons lijden’‘ (1997, p. 44). Doel is niet om het zelf te ontkennen of verwerpen, maar om de zelfrepresentatie te herkennen als representatie, als concept; zonder eigen bestaan. De Zen-meester helpt de leerling het krachtgevende en verruimende van niet-zelf te beleven.

Tenzin Gyatso, de Dalai Lama zegt het zo: bij zelfloosheid, bij praten over niet-zelf gaat het er niet om dat iets dat in het verleden bestond nu niet meer bestaat; maar dit soort `zelf’ is iets dat nooit bestaan heeft. Nodig is volgens hem de erkenning van het niet-bestaan van iets dat altijd al niet bestond.

Dit kan leiden tot een beleving die aanvankelijk eerder pijnlijk is dan oceanisch.

Dan het psychoanalytische perspectief: een groot probleem in westers-psychologische zin lijkt de verstoring of het ontbreken van zelfgevoel. Bij veel ernstige aandoeningen (autisme, psychose, borderline- en narcistische problematiek) wordt gesproken van stoornissen, stagnatie of regressie in het vormen van een cohesief, geïntegreerd zelfbeeld - zo ook bij Ella.

In therapieën ligt minder vaak dan vroeger het accent bij omgaan met verdrongen conflicten, en vaker bij de vraag hoe mensen zich goed met zichzelf kunnen voelen. We hebben leren zien hoe mensen vast kunnen zitten in wat genoemd wordt het `narcistisch dilemma’: het gevoel van vervreemding, van `valsheid’ in de zin van niet echt zijn, dat verbonden is met ofwel het idealiseren of devalueren van anderen en zichzelf, met zelfverheffing en zelfverguizing als polen van dat valse zelfbeeld.

In de psychoanalyse gebruiken we, zo zou je kunnen zeggen, `zelf’ als hulpconstructie en doen we alsof de persoon die we met `zelf’ aanduiden een tijdje, een beetje dezelfde blijft, lijdt, hoopt, leert over zichzelf en zich ontplooit.

Het is goed om ons steeds te realiseren dat we naar een representatie verwijzen. De analytica Nina Coltart plaatst daarbij haar opwekkende kanttekeningen in limerick-vorm (1996, p. 139):

A Buddhist once said: `To deny

That this I is an I is a lie;

For if it is not, 

I should like to know what 

Is the thing that says: `I am not I’


(Een Boeddhist zei eens: te ontkennen dat dit ik een ik is, is een leugen; want als het dat niet is zou ik wel eens willen weten wat dat ding dan is dat zegt: ik ben niet ik).

Vastklampen aan het idee van een afgescheiden zelf leidt tot dezelfde pijn, hetzelfde lijden als vasthouden aan welke denkcategorie dan ook - zo stelt het boeddhisme. De cognitieve wetenschap komt tot precies dezelfde conclusie. We creëren dit zelf net als we objecten creëren. Varela e.a. (1991) stellen dat dit vastklampen aan een innerlijk houvast ``deel is van een groter patroon dat ook omvat ons grijpen naar uiterlijk houvast, in de vorm van een vooraf gegeven, onafhankelijke wereld. Met andere woorden, ons klampen naar houvast, zowel innerlijk als uiterlijk, is de diepe bron van frustratie en angst’‘ (p. 143). 


Integreren in psychotherapie

Kan het ons helpen om iets van de boeddhistische inzichten en benaderingen met betrekking tot `zelfbeleven’ te integreren in de psychotherapie?

Het boeddhisme heeft lang geleden een techniek ontworpen die de narcistische gehechtheid van de mens aan de orde stelt, iets waar de westerse psychotherapie zich pas relatief recent op richt. Alvorens daar meer over te zeggen, eerst een voorbeeld in dit verband:

Een cliënt, John, vertelde over een voorval waarbij een oude vriendin heel boos op hem was. Ze verweet hem dat hij niet was ingegaan op een verzoek van haar om mee te gaan naar een voor haar belangrijke bijeenkomst, dat hij haar daarmee verschrikkelijk in de steek had gelaten. De vriendin vond dat dat wel iets over hem zei, dat hij eigenlijk gewoon niet betrokken was, en niet deugde. John schrok van haar felle verwijten, kromp eerst ineen met het gevoel dat hij inderdaad heel onnadenkend was geweest, het roerde ook oude snaren: ben ik echt zo? Hij vroeg zich toch ook af of hij het terecht vond in deze omstandigheden, wat ze hem verweet - en eigenlijk werd hij daarna toenemend zelf boos: hij vond haar verwijt overdreven en buiten proportie. Eigenlijk was hij razend, wat dacht ze wel; hij voelde zich gekwetst over wat zij hem niet alleen over de situatie zei, maar vooral over de manier waarop zij er iets van maakte `dat hij zo was’. Nee, hij was heel anders - en hij voelde zich gekwetst, maar wou zich er ook eigenlijk niets van aantrekken.

Haar beeld van hem en zijn zelf-beeld: ze gaan ermee om als vaststaand en onafhankelijk, zij zegt dat hij zus is, hij vindt van zo.

`Het controleren van je boosheid’ zoals genoemd bij de beschrijving van het achtvoudige pad (hoofdstuk 12) betekent niet: dat je die boosheid maar niet moet voelen, of met liefde moet overdekken. Nee, het was goed dat John zijn boosheid ten volle gevoeld had, en erbij kon blijven. Net zo goed als het was om niet weg te gaan van het gevoel van de angst bij die gekrenktheid: was het misschien toch waar wat zij over hem zei? En bij zijn paniek, even: zou hij de vriendin nu kwijtraken?

Verder was het natuurlijk goed om te kijken of zijn belevingen mogelijk ook iets zeiden over gevoelens die in onze relatie in de therapie speelden: het thema van je in de steek gelaten voelen, van woede - voelde hij zich door mij niet erkend, was hij boos op mij, was hij bang dat ik boos was op hem? En hoe voelde ik me daarbij?


Loslaten van vereenzelviging

`Doorwerken’ van belevingen in boeddhistische zin accentueert bij het analytische `Erinnern, wiederholen und durcharbeiten’ ook: het oefenen van het vermogen tot waarnemen in wat genoemd wordt het Ik. Een vermogen dat verder gaat dan `inzicht’, en dat meer op proces gericht is dan op inhoud.

Het kan goed zijn samen te praten over de manier waarop de cliënt omgaat met zichzelf, met meerderwaardigheids- en minderwaardigheidsgevoelens in relatie met anderen; over het ongenoegen in het leven, over zingeving. Het is wezenlijk:

1 samen te gaan zien wat de cliënt herhaalt, op een manier dat deze dat echt beleeft; te kijken naar de herhalingspatronen in de afweer, die zo vaak met angsten in relatie tot zelfgevoel te maken hebben: de beleving tekort gekomen te zijn, niet zonder te kunnen

2 dat de cliënt ook de eis tot reparatie beleeft, en de angst voor de leegte erachter (het afgeweerde), waartegen deze zich met alle middelen kan verzetten

3 dat de cliënt die holheid doorleeft: dat kan heel pijnlijk en beangstigend zijn. Verder:

4 Het is belangrijk dat de cliënt de herhaling (vaak: krenking in zelfgevoel), de afweer (zelf opblazen, zelfvernedering) en het afgeweerde (leegte, angst, depressie) erkent als iets van zichzelf, en dat hij ervaart hoe hij zich vereenzelvigt met de genoemde posities.

5 Essentieel is dat de cliënt deze vereenzelviging dan los kan gaan laten - dan komt er ruimte voor meer openheid, gelijkmoedigheid en energie.

Met name dit vierde en vijfde punt zijn wezenlijk. Vaak gebeurt iets anders: ten aanzien van het vierde punt, dat de cliënt juist het erkennen als iets van zichzelf moet afweren, de dingen buiten zichzelf wil leggen; en ten aanzien van het vijfde: dat hij er juist onbewust mee verbonden blijft, dus niet los kan laten. Psychoanalytische (re)constructie, van de wijze waarop iets in het verleden mogelijk is gegaan, kan betekenis verlenen, en het daarmee makkelijker maken los te laten; maar soms ook kan zo’n constructie als een nieuw stukje identiteit juist weer tot vasthouden leiden. In het voorbeeld: het was goed dat Erik alle beschreven gevoelens doorleefde, maar ook goed om te ervaren dat de kritiek van zijn vriendin (en eventueel gevreesde kritiek van mij) hem in wezenlijke (absolute) zin niet konden raken. Dit alles herkennen, in niet-beoordelende aandacht, omvat het aanleren van perceptuele vermogens in wat we kunnen zien als de speciale bijdrage van het boeddhisme, de `mindfulness’ meditatie - daarover nu meer. 


Meditatie

In het vorige hoofdstuk werd, bij de beschrijving van het achtvoudige pad, aandacht gegeven aan de juiste meditatieve concentratie en niet-beoordelende aandacht bij wat er opkomt. Waarbij steeds teruggekeerd wordt naar het gadeslaan van de ademhaling.

Vanuit de concentratie-oefening leren we `mindfulness’ te ontwikkelen, een vorm van `erbij zijn’. Als je minder wordt afgeleid, krijg je aandacht voor wat er is, voor het komen en gaan. Zo ontwikkel je een verfijnd inclusief, niet-selectief, niet-oordelend bewustzijn op het moment zelf - het gaat daarbij ook over de `zó-heid’, zoals het is, niet in relatie tot iets anders. `Mindfulness’ verheldert, accepteert en transformeert: acceptatie van de eigen woede of jaloezie maakt de energie vrij die erin besloten ligt, die zo voor meer opbouwende activiteiten kan worden aangewend. `Mindfulness’ helpt angst en afweer te herkennen en onbewuste straffende zelfkritiek (Kris, 1990) te verzachten; en het helpt de tendens tot reflex-actie te verminderen. Het leidt tot verdiept inzicht in emotionele en lichamelijke processen, in `zelfbeleving’ en realiteit en daarmee tot de ontwikkeling van empathie en betrokkenheid.

Epstein (1990) heeft een poging gedaan om in psychoanalytische termen te benaderen wat er bij meditatie gebeurt. De traditionele psychoanalytische uitleg van meditatie als versmelting met een geïnternaliseerd beeld van een verloren staat van perfectie, met ‘oceanische’ belevingen, kan je je in psychoanalytisch-metaforische zin voorstellen als de versmelting van Ik en Ik-ideaal. In het begin, bij de concentratie-oefening kan iemand zulke (geluks)belevingen hebben.

Maar `mindfulness’ meditatie is een aandachtsstrategie die leidt tot inzichten en ervaringen die heel anders zijn. Net als vrije associatie en gelijk-zwevende aandacht omvat `mindfulness’ meditatie aanvankelijk een therapeutische splijting in het Ik, waarbij het Ik zichzelf observeert. Dat leidt tot versterking van het vermogen van het observerende Ik om veranderingen van moment tot moment op te merken. Je zou ook kunnen zeggen dat `mindfulness’ staat voor de ontwikkeling van de synthetische vermogens van het Ik, binnen het Ik: synthese op steeds complexere niveau’s van differentiatie en `objectivering’ van de werkelijkheid. 


Psychoanalytisch luisteren

Wat betekent meditatie voor de therapeut, voor mijzelf?

Het belang van Freud’s aanbevelingen voor `gleichschwebende Aufmerksamkeit’ ,`equally hovering attention’, gelijk-zwevende aandacht (1912) is alom erkend voor verbale, expressieve therapieën. Tegelijk is het zo opvallend dat de praktische vraag: `hoe kan je die ontwikkelen en cultiveren?’ zo weinig aandacht gekregen heeft. Er is vooral geschreven over wat je moest vermijden om die aandacht mogelijk te maken (zoals censuur, verwachtingen vooraf, - teveel - `reflectie’); Bion (1970) heeft opmerkingen gemaakt over de noodzaak als analyticus `memory, desire and understanding’ achter je te laten.

Juist hier heeft de boeddhistische psychologie veel te bieden: een systematische training van perceptie en aandacht. Freud suggereerde wat we moeten doen; de meditatieve traditie toont hoe niet-selectieve en niet-restrictieve aandacht te oefenen zijn. Dat kan je alleen naar waarde schatten als je het zelf ervaart.

Concentratiemeditatie creëert de voorwaarden voor het luisteren met gelijkzwevende aandacht, `mindfulness’ meditatie helpt deze in praktijk te brengen, ze te cultiveren en verfijnen. 


Aandachtsstrategie

Het boeddhisme kent vele vormen van aandachtsstrategieën die het leven in het nu, en verscherping van perceptie en bewustzijn ondersteunen; strategieën waarbij vaak vormen van imaginatie en visualisatie een rol spelen.

Voorbeeld van een strategie is de oefening in het zenboeddhisme met ‘koans’. Een koan is een probleemstelling, soms een metafoor, die een vraag inhoudt die `niet-rationeel’, vaak paradoxaal in onze oren klinkt. Else Enko Heynekamp beschrijft in hoofdstuk 12 het verhaal van Kisagotami en het mosterdzaadje - dat is te zien als een koan. Het menselijk verstand krijgt er met logisch redeneren geen vat op. `Wat is het geluid van een klappende hand?’. Gevraagd wordt de koan te manifesteren, te realiseren, te belichamen. Het bezig zijn met een koan helpt je om het gewone denken los te laten en te oefenen in een vorm van aandacht die heel behulpzaam kan zijn bij de aandachtsconcentratie in de therapeutische situatie.

Polly Young-Eisendrath, Jungiaans analytica, geeft een mooie uitwerking van haar toepassing van wat genoemd wordt een `fundamentele koan’ in haar behandelingen: ``wanneer het onmogelijk is om iets te doen, wat doe je dan ?’‘. Deze koan gaat over de waarde van het verdragen van onzekerheid, over ruimte voor ambiguïteit, een open einde, voor het mogelijke nieuwe, zowel voor cliënt als therapeut - in plaats van een relatiedefiniëring waarin de illusie wordt geschapen dat de therapeut het weet, waarin oplossingen worden gezocht, of steun en advies worden gegeven (Young-Eisendrath, 1997). Daar waar pijn en lijden van de cliënt zo reëel kunnen zijn, is het belangrijk dat de therapeut open blijft en weet het niet te weten; en wanneer het onmogelijk is iets te doen, toch dáármee iets te doen.

Misschien kan een psychoanalytische duiding zoals die zich ontwikkelt in de intersubjectieve interactie van therapeut en cliënt soms aspecten van een bevrijdende doorbraak hebben; wanneer er ineens een opening is, als het ware buiten het bereik van het Ik, juist omdat dat Ik heeft kunnen loslaten en ruimte heeft kunnen geven aan de creativiteit en intuïtie van een niet-bewuste stroom, vanuit het niet-discriminerende, non-discursieve, `laterale denken’. Een weten dat weggetild is uit de gehechtheid, naar een andere bewustzijnsvorm. Misschien heeft de oplossing van een koan iets van een universele existentiële `zelf-duiding’ (het woord schiet tekort!), waar iedere leerling de eigen weg naar toe realiseert: waarbij er ook geen tegenstelling in de beleving meer hoeft te zijn tussen een gehecht en een niet-gehecht zelf, omdat je op dat moment bent wie je bent, omdat het is zoals het is. 


Tot slot

Psychoanalyse en boeddhisme hebben elkaar belangrijke inzichten en benaderingen te bieden, met name op het gebied van de dieptepsychologie. Deze maakt in het boeddhisme op organische wijze, met filosofische en mystieke inzichten, deel uit van de kennis over het grotere geheel.

Maakt psychoanalyse minder onbewust en boeddhisme meer bewust? Om het wat scherp te stellen: psychoanalyse wil ons helpen minder onder onbewuste conflicten en tekorten te lijden, boeddhisme om meer wakker te zijn in het hier en nu en open te staan voor de spirituele dimensie die in alles aanwezig is.

Wat kan de psychoanalyse in relatie met boeddhisme aanbieden, wat kan ze leren?

- Te bieden heeft ze met name haar uitgebreide theorievorming over afweervormen en weerstanden, ook in de therapeutische intersubjectieve interactie, met overdracht, tegenoverdracht en `enactments’; ook in de relatie leraar en leerling. En ten aanzien van begrijpen van de persoonlijkheidsontwikkeling, van relaties en intimiteit - ook daar heeft ze haar ruime expertise.

- De psychoanalyse kan leren over psychische gezondheid, rijping en transformatie. Boeddhisme verheldert de stromende, niet-zelfgecentreerde en spirituele aspecten in het menselijke leven en samenleven.

De meest directe wezenlijke bijdrage vanuit het boeddhisme voor psychoanalytici en psychotherapeuten ligt mijns inziens bij aandacht en concentratie en bij de uitdaging `wakker’ en onbevooroordeeld `erbij te kunnen zijn’, zowel ten aanzien van de ander als jezelf.


Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Chakrayoga

    Yoga is de weg naar bevrijding van de beperkingen in alle onderdelen van het bestaan. Dit boek richt zich op de bevrijding van de verschillende levensenergieën: de mentale, expressieve, gevoelsmatige, vitale, seksuele en andere energieën.

  • Verdwijnende scheidingen

    Douwe Tiemersma
     

    Verdwijnende scheidingen

    Proeven van intercultureel filosoferen

    276 pagina’s, paperback

  • Stiltewandelingen naar eenheid

    Wandelen in stilte is terugkeren tot de rust die in de drukte van het leven vaak wordt gemist. Veel mensen zoeken die rust en vinden die in de natuur.

  • Management en non-dualiteit

    In bedrijven en organisaties is meer aandacht gekomen voor de oriëntatie op samenhang, eenheid, heelheid, ongescheidenheid, kortom: non-dualiteit. Wat betekent deze ‘niet-tweeheid’ en op welke wijze kan zij in het eigen werk en in de organisatie doorwerken? Deze vragen staan in dit boek centraal.

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod