Orgastische vervoering en goddelijke extase: de semantische geschiedenis van ”ananda”


Patrick Olivelle, Journal of Indian Philosophy 25, 1997, pp. 153-180

Ananda is een van de meest algemene woorden in het religieuze vocabulaire van de Brahmaanse/Hindoeïstische traditie, zowel in het Sanskriet als in de volkstalen, zowel in de naar monisme neigende tradities zoals de Advaita Vedanta, als in de Bhaktitradities. De term verwijst naar het intense gevoel van vreugde dat volgelingen ervaren in hun devotionele dienstbaarheid aan god, en mystici in in hun meditatieve trance of samadhi. In Advaita en verwante tradities verwijst het naar een centraal en essentieel ”attribuut” van Brahman.

Gegeven het belang van de term ananda zowel in het theologische, als ook in het niet-technische, religieuze vocabulaire van India, is het enigszins verassend dat er met uitzondering van van Buitenen nauwelijks onderzoek is gedaan naar de semantische geschiedenis van deze term. Van Buitenen erkent de expliciet sexuele connotaties van het woord in een groot aantal vedische teksten, inclusief de Upanishaden, maar hij verzet zich tegen wat hij een ” reductionistische” vervalsing noemt om anada gelijk te stellen aan orgastische vervoering. De afkeer van van Buitenen om een centrale rol aan de sexuele dimensie toe te kennen, welke hij kwalificeert als ”een metafoor”, gekoppeld aan zijn angst voor ”reductionisme”, is volgens Olivelle de reden dat hij niet in staat is om de expliciete en ondubbelzinnige relatie te zien tussen ananda als orgastische vervoering en ananda als de ervaring van brahman/atman.

Na een onderzoek naar het gebruik van de term ananda in de vroege Indiase literatuur, komt Olivelle tot de volgende conclusies:

1. In de vroeg-vedische literatuur komt ananda in een verscheidenheid van contexten voor: de spanning van het gokken, feestelijke drinkgelagen, maar vooral in de sfeer van sexuele geneugten.

2. De midden-vedische literatuur van de Yajurveda benadrukt vooral het sexuele aspect van ananda, door het vooral als een technische beschrijving van orgastische vervoering te gebruiken. De bijna volkomen afwezigheid van de term in de Brahmanas die niet van Yajurvedische oorsprong zijn, is een aanwijzing dat dit gebruik van de term nagenoeg beperkt was tot de Yajurvedische scholen.

3. In de laat-vedische literatuur wordt de term het meest gebruikt in de twee Yajurvedische Upanishaden, de Brhadaranyaka en de Taittirya, maar het voorkomen van de term met een sexuele connotatie in de Kausitaki Upanishad in de Rigveda maakt het beeld minder helder. De associatie van brahman/atman met ananda komt echter voornamelijk voor in de Yajurvedische Upanishaden. Deze semantische ontwikkeling heeft vooral betrekking op een uitbreiding van de betekenis van ananda. Twee elementen van orgastische vervoering staan centraal in deze uitgebreide betekenis:
- de verbinding tussen ananda en voortplanting en derhalve met Prajapati
- het verlies van het bewustzijn van een individuele identiteit dat geassocieerd wordt met een orgasme.

4. Uit de geschriften van de Boeddhisten en de Jains en ook uit de epische literatuur blijkt dat ananda niet onmiddellijk deel ging uitmaken van het gewone religieuze vocabulaire, noch in de zin van de vreugde des hemels of van de bevrijding en evenmin als een attribuut van de Ultieme Staat van Zijn. Er moet een parallelle semantische ontwikkeling van ananda hebben plaatsgevonden die heeft geleid naar de betekenis van simpele, niet noodzakelijkerwijs sexueel getinte, vreugde en geluk. Deze ontwikkeling verwijderde de term ook van zijn specifiek religieuze connotatie. Ongelukkigerwijs hebben we echter geen literair bewijsmateriaal om deze ontwikkeling te kunnen volgen vanaf het vroeg-vedische gebruik tot aan de boeddhistische en epische teksten. Het is echter duidelijk dat het religieuze gebruik van de term in de Brahmasutras en latere literatuur niet afkomstig is van dit generieke epische gebruik, maar van de specifiek religieuze betekenis die in de Upanishaden ontwikkeld is.

5. De inheemse traditie erkent het verband tussen de Mimamsasutras van Jaimini en de Brahmasutras. Deze associatie vormt de basis voor het feit dat eerstgenoemde de Purva-Mimamsa en laatstgenoemde de Uttara-Mimamsa genoemd wordt. Als deze associatie correct is dan zouden we ook verwachten dat de leraren van de twee Mimamsas uit hetzelfde religieuze/intellectuele milieu kwamen. Dat mag dan wel het geval zijn, maar op zijn minst met betrekking tot de term ananda, die toch centraal staat in de Uttara-Mimamsa, schijnen de twee groeperingen niet hetzelfde religieuze vocabulaire gedeeld te hebben.

6. Tot slot het gebruik van de term ananda in de Brahmasutras. De reden waarom het ultieme zelf gedefinieerd wordt als ananda is volgens Badaranya gelegen in het feit dat de Upanishaden herhaaldelijk beweren dat dit het geval is. Shankara, in zijn commentaar, citeert vervolgens deze uitspraken in de Upanishaden. Interessant is echter dat al deze citaten, slechts één uitgezonderd, afkomstig zijn uit de Taittiriya Upanishad en die uitzondering is afkomstig uit de Brhadaranyaka Upanishad. Dus het herhaaldelijk benoemen van brahman/atman als ananda wordt alleen maar aangetroffen in de Yajurvedische Upanishaden en het is dus ook alleen op basis hiervan dat de Brahmasutras het primaat verkondigen van ananda als zijnde de kenmerkende eigenschap van brahman/atman. Bovendien is het de buitengewoon grote invloed van de Brahmasutras op het latere theologische discours dat er de oorzaak van is geweest dat ananda een centrale plaats in het latere Brahmaanse/Hindoeïstische vocabulaire heeft gekregen.


(J.C.)



Er is geen tweeheid

als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.


  • Stiltewandelingen naar eenheid

    Wandelen in stilte is terugkeren tot de rust die in de drukte van het leven vaak wordt gemist. Veel mensen zoeken die rust en vinden die in de natuur.

  • Openingen naar Openheid

    In dit boek zijn ruim 120 korte teksten verzameld die openingen bieden naar die openheid. Deze blijkt uiterst eenvoudig te zijn. De teksten zijn stukjes van leergesprekken, bedoeld als stimuli om de aandacht te richten op openheid, iets daarvan te laten zien en zo de realisatie van openheid een grotere kans te geven. Ze vormen samen de essentie van het onderricht in non-dualiteit.

  • De bron van het zijn

    ‘Wat was mijn toestand, voordat er ervaring was? Wie was er om op deze vraag te antwoorden? … dat Ik dat geen vorm heeft en zichzelf niet kent als ik ben.’

  • Verdwijnende scheidingen

    Douwe Tiemersma
     

    Verdwijnende scheidingen

    Proeven van intercultureel filosoferen

    276 pagina’s, paperback

Boeken

Douwe schreef en redigeerde gedurende zijn leven boeken. Via onze uitgeverij zijn deze nog verkrijgbaar.

Bekijk het aanbod